RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/148 WW44 I
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
1. [eiser 1] VOF alsmede
2. [eiser 2] en [eiser 3]
te Maastricht,
eisers,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht -Dienst Stadsontwikkeling & Grondzaken-, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 december 2001.
Kenmerk: SOG 00 0423.
Behandeling ter zitting: 19 februari 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE PROCEDURE.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 4 december 2001 (verzonden 12 december 2001) heeft verweerder, naar aanleiding van namens c.q. door [bezwaarde 1] en [bezwaarde 2] ingediende bezwaarschriften, het besluit van 14 mei 2001 (verzonden 16 mei 2001) ambtshalve herroepen wegens het ontbreken van het noodzakelijke vrijstellingsbesluit ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dientengevolge de ingediende bezwaarschriften tegen laatstgenoemd besluit buiten verdere behandeling gelaten.
Bij het besluit van 14 mei 2001 was een bouwvergunning verleend aan [eiser 1] V.O.F., zijnde de rechtsvoorganger van […] BV, voor het verbouwen van het café op de begane grond met een aparte bovenwoning op het perceel gelegen [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie […]. Met het bouwplan werd het realiseren van een eetcafé beoogd.
Tegen het besluit van 11 december 2001 is namens eisers bij schrijven van 21 januari 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij schrijven van 25 februari 2001 zijn de gronden van beroep nader aangevuld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de indieners van de bezwaarschriften, [bezwaarde 1] en [bezwaarde 2], voornoemd, in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres, aan de gemachtigde van [bezwaarde 1] alsmede aan [bezwaarde 2] gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 19 februari 2003 alwaar voor eisers is verschenen hun gemachtigde mr. R.H.G.M. Kerkhoffs, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg, ambtenaar der gemeente. Voor [bezwaarde 1] is verschenen diens gemachtigde mr. A.A. van den Brand. [bezwaarde 2] is niet verschenen ter zitting.
Blijkens een op 18 mei 2000 door de gemeente Maastricht ontvangen aanvraagformulier heeft de rechtsvoorganger van eiseres sub 1 verweerder verzocht om afgifte van een bouwvergunning voor het verbouwen van een café met bovenwoning op het perceel gelegen [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie […].
Bij besluit van 14 mei 2001 (verzonden 16 mei 2001) heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Gelet op de aanvraag en de bij de aanvraag behorende tekening is vergund het verbouwen van een café op de begane grond en een woning op de eerste verdieping.
Tegen dit besluit heeft [bezwaarde 2] op 19 juni 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Op 22 juni 2001 heeft [bezwaarde 1] eveneens een bezwaarschrift doen indienen.
Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften heeft op 27 september 2001 een hoorzitting als bedoeld in artikel 7:5 van de Awb plaatsgevonden. Van het horen is een verslag gemaakt.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 4 december 2001 (verzonden 12 december 2001) ambtshalve het besluit van 14 mei, waarbij bouwvergunning werd verleend, herroepen wegens het ontbreken van een noodzakelijk vrijstellingsbesluit ex artikel 19 van de WRO en dientengevolge de ingediende bezwaarschriften tegen de vergunning buiten verdere behandeling gelaten.
Het bestreden besluit impliceert dat verweerder van oordeel is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Eisers kunnen zich met dat besluit niet verenigen en hebben daartegen beroep doen instellen bij deze rechtbank. Op de daartoe aangevoerde gronden is - naar de rechtbank begrijpt - gevorderd het bestreden besluit te vernietigen.
De rechtbank dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Het pand Heggenstraat 3 is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan “Centrum-binnenstad” en “Centrum-binnenstad herziening 1995”. Met betrekking tot de functionele karakteristiek van het plangebied is onderscheid gemaakt in negen zones, die zijn aangeduid op de kaart “functionele karakteristiek”. In deze zones mogen de functies worden toegelaten die zijn aangegeven in de schema’s “toegelaten functies (exclusief horecafunctie)” en “toegelaten horecafunctie’s” op de kaart “functionele karakteristiek”.
Voor wat betreft de toegelaten functies (exclusief horecafuncties) ligt het pand binnen zone 4, Centrumgebied 4, zoals door verweerder ter zitting aan de hand van een plankaart is aangetoond.
Het bestemmingsplan bepaalt - voor zover relevant - ten aanzien van Zone 4 Centrumgebied 4:
1. Primair geldt voor deze zone het handhaven c.q. bevorderen van de multifunctionaliteit en het bevorderen van het publiekgerichte karakter, de kwaliteit, de levendigheid en het functioneren van dit deel van het centrum.
2. De hoofdfunctie op de begane grond dient een overwegend publiekgerichte functie of een woonfunctie te zijn. Daar waar dit op de kaart ‘functionele karakteristiek’ met de aanduiding ‘grootschalige forumfuncties’ is aangeduid, moet deze functie worden gehandhaafd.
3. In deze zone is het wonen de hoofdfunctie voor de verdiepingen. Voor de verdiepingen geldt het behouden en zo mogelijk het versterken van de woonfunctie. Zulks brengt met zich mee dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar het creëren van aparte opgangen voor de woningen, die op de verdiepingen aanwezig zijn danwel worden ingebracht. Bestaande opgangen dienen in ieder geval gehandhaafd te worden.
(…)
Voor wat betreft de toegelaten horecafuncties ligt het pand binnen zone D deconcentratiegebied. Dit wordt door eiseres niet betwist. Binnen het deconcentratiegebied is het beleid volgens verweerder gericht op afname van het aanwezige horeca-aanbod.
Ten aanzien van het deconcentratiegebied bepaalt het bestemmingsplan:
1. In deze zone zijn niet toegestaan: winkelgebonden horeca, restaurants, cafés en fast-foodbedrijven, discotheken en coffeeshops; hotels/pensions zijn alleen in bepaalde gebieden met vrijstelling toegestaan.
2. Bij maatschappelijke en/of culturele functies die de kwaliteit van de binnenstad versterken (bijvoorbeeld theater, bioscoop, studentensociëteiten en sportkantine) zijn horecafuncties toegestaan indien zij verband houden met deze functies en qua aard en omvang van ondergeschikte betekenis zijn.
Op de kaart “functionele karakteristiek” zijn tevens de afwijkende functies aangegeven die in strijd zijn met de zonebepaling. Het pand [adres] wordt aangeduid als discotheek/dancing. De afwijkende functies mogen worden gehandhaafd, met dien verstande dat indien de betreffende functies gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaar uitsluitend zijn gebruikt voor doeleinden, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn, de afwijkende functies niet meer zijn toegestaan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het bouwplan van eisers in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Immers, een eetcafé als waarvan hier sprake is dient te worden beschouwd als een restaurant in de zin van de planvoorschriften met betrekking tot het deconcentratiegebied. Ten aanzien hiervan is in het bestemmingsplan bepaald dat deze in het deconcentratiegebied niet zijn toegestaan.
Blijkens de stukken heeft de raad van verweerders gemeente op 15 september 1998 een voorbereidingsbesluit genomen.
Op 27 mei 1999 is door verweerder op grond van artikel 19 van de WRO vrijstelling verleend voor het verbouwen van het pand van discotheek/dancing tot café. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat die vrijstelling niet ziet op het gebruik dat eisers thans beogen. Het verlenen van die vrijstelling bracht met zich dat het verbod te bouwen in strijd met de bestemming was opgeheven binnen de grenzen welke in de vrijstelling zijn geimpliceerd. Dat brengt tevens met zich dat het gebruik dat bij die anticipatie niet beoogd was, nog steeds is verboden.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat er geen sprake is van het nieuw realiseren van een keuken op de verdieping doch van het verbouwen c.q. renoveren van een allang bestaande bedrijfskeuken, overweegt de rechtbank dat door verweerder daartegenover is gesteld dat de keuken op de eerste verdieping deel uitmaakte van het woongedeelte. Door eisers is niet nader onderbouwd dat de keuken in gebruik was als bedrijfskeuken. Evenmin is aangetoond dat zulks reeds onder een vorig bestemmingsplan het geval was. Bovendien kan uit de tekening bij de vergunningaanvraag afgeleid worden dat er in de bestaande toestand geen sprake was van een bedrijfskeuken op de eerste etage. Een beroep op het overgangsrecht met betrekking tot het gebruik kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen.
Nu het bouwplan van eisers in strijd was met het bestemmingsplan had de aanvraag, gelet op het bepaalde in artikel 46, lid 3, van de Woningwet (Ww) tevens aangemerkt dienen te worden als een verzoek om vrijstelling. Bij het verlenen van de bouwvergunning heeft verweerder zulks niet onderkend.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat de verleende bouwvergunning wegens het ontbreken van een noodzakelijke vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO ambtshalve herroepen diende te worden, waardoor dientengevolge de ingediende bezwaarschriften tegen deze vergunning buiten verdere behandeling worden gelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewoordingen waarin dit besluit van verweerder is gesteld niet overeenkomstig het bepaalde in de Awb. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder de primaire beslissing dienen te herroepen, waarbij verweerder gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb tevens had dienen te bepalen dat alsnog de vrijstellingsprocedure gevolgd diende te worden. De Awb voorziet verder niet in de mogelijkheid om bezwaarschriften buiten behandeling te laten.
Nu het beroep van eisers evenwel niet hiertegen is gericht en de door eisers naar voren gebrachte grieven niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 7 maart 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.