Reg.nr: AWB 03 / 115 GEMWT VV
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[naam bedrijf], gevestigd te Kerkrade, verzoekster,
de Burgemeester van de Gemeente Kerkrade, gevestigd te Kerkrade, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van het besluit van verweerder van 12 december 2002.
Kenmerk: LO/JVR 02u.0019847.
Behandeling ter zitting: 14 februari 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 12 december 2002 (ook op deze datum bekendgemaakt) heeft verweerder besloten om de seksinrichting [naam ], gevestigd op het perceel [adres] te Kerkrade, met toepassing van artikel 3.2.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Kerkrade 2001 (verder te noemen: APV) ingaande 15 januari 2003 voor de duur van één maand te sluiten.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij schrijven van 13 januari 2003 een bezwaarschrift ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Bij schrijven van 23 januari 2003 heeft de gemachtigde van verzoekster zich tevens gewend tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met het verzoek terzake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoekster gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 14 februari 2003, alwaar namens verzoekster is verschenen de heer [naam gemachtigde], bijgestaan door gemachtigde mr. D.F.G.A.M. Tripels, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer J.J. Vreuls, werkzaam bij de sector samenleving van verweerders gemeente, en de heer G.F. Hulst, coördinator regionaal coördinatiepunt mensenhandel en prostitutie van regiopolitie Limburg Zuid.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoekster in haar verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Voorts acht de voorzieningenrechter ook de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoekster uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoekster een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel een beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak zou kunnen worden gehandhaafd.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
De exploitant van verzoekster, de heer Hudalla voornoemd, exploiteert sedert 1 juli 1999 de seksinrichting [naam ], gelegen aan de [adres] te Kerkrade.
Bij schrijven van 31 oktober 2001 heeft verzoekster, gelet op de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000, een aanvraag ingediend bij verweerder ter verkrijging van een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1. van de APV voor het exploiteren van een bordeel/privéhuis. Bij besluit van 12 juli 2001 - verzonden 18 juli 2001 - heeft verweerder aan verzoekster onder oplegging van voorschriften en beperkingen vergunning verleend tot het exploiteren van een seksinrichting.
Bij schrijven van 13 september 2002 - verzonden 17 september 2002 - zijn namens verweerder alle in Kerkrade gevestigde exploitanten van seksinrichtingen in kennis gesteld van het feit dat de tewerkstelling in de seksbranche van personen uit landen die geen onderdeel vormen van de Europese Unie (met name personen uit de zogenaamde associatielanden) wordt beschouwd als een inbreuk op de belangen die de nota prostitutiebeleid en de geformuleerde APV-bepalingen beogen te dienen. Voorts zijn namens verweerder alle exploitanten gewaarschuwd dat indien nodig van de zijde van verweerder uitvoering zal worden gegeven aan de in de APV vervatte handhavings-bepalingen.
Vervolgens heeft het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie en de afdeling Openbare Orde en Veiligheid in het kader van de handhaving van het geformuleerd prostitutiebeleid op 30 september 2002 een onderzoek ingesteld bij verzoekster. Tijdens het onderzoek is in de inrichting een drietal Poolse dames aangetroffen die aldaar te werk waren gesteld. Verder is gebleken dat geen enkele werkneemster een identiteitsbewijs dan wel een ander tot het verrichten van werkzaamheden strekkend document kon over leggen.
Naar aanleiding van dit onderzoek is namens verweerder bij schrijven van 3 oktober 2002 verzoekster in kennis gesteld van het voornemen de inrichting met toepassing van artikel 3.2.4. van de APV voor de duur van één maand te sluiten. Daarbij is tevens aangegeven dat voorzover de bedrijfsactiviteiten in het geval van effectuering van de sluiting worden voortgezet, toepassing zal worden gegeven aan bestuursdwang. Verzoekster is voorts op voet van het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld haar zienswijze omtrent dit voornemen te geven. Van deze gelegenheid is bij schrijven van 8 oktober 2002 namens verzoekster gebruik gemaakt.
Daarnaast heeft verweerder kennisgenomen van de opgemaakte processen-verbaal en de door betrokkenen afgelegde verklaringen, welke door het Openbaar Ministerie bij schrijven van 27 november 2002 aan verweerder zijn verstrekt.
Verweerder heeft in de van de zijde van verzoekster ingebrachte zienswijze evenwel geen aanleiding gezien om van zijn voornemen om tot tijdelijke sluiting over te gaan, af te zien. Verweerder is, gelet op de bevindingen van de politie, van oordeel dat voorschrift nummer 8 van de exploitatievergunning van 12 juli 2001 is overtreden. Dit voorschrift luidt: "De in de inrichting werkzame prostitué(e) dient minimaal de leeftijd van achttien jaar bereikt te hebben en in het bezit te zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan haar/zijn arbeid in Nederland is toegestaan.".
Bij het thans bestreden besluit van 12 december 2002 heeft verweerder dan ook besloten om met toepassing van artikel 3.2.4, eerste lid, van de APV de seksinrichting [naam ] ingaande 15 januari 2003 voor de duur van één maand te sluiten.
Verzoekster heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen een bezwaarschrift doen indienen bij verweerder, alsook de voorzieningenrechter doen verzoeken terzake een voorziening te treffen. Van de zijde van verzoekster is in dat verband aangevoerd dat verzoekster strikt genomen - gelet op de letter van de "wet" - wellicht een omissie heeft begaan met betrekking tot het laten werken als zelfstandige van buitenlandse vrouwen in zijn onderneming. Volgens de gemachtigde van verzoekster is dit te wijten aan de gecompliceerde (bordeel)wetgeving die moeilijk voor de exploitant van verzoekster is te bevatten, nu hij niet van Nederlandse origine is en de informatieverstrekking van verschillende overheidsinstanties niet eenduidig is.
Naar het oordeel van de gemachtigde van verzoekster is dan ook in het onderhavige geval een "terme de grace" door verweerder op zijn plaats.
Voorzover hier van belang bepaalt artikel 3.2.4, eerste lid, onder b, van de APV dat het bevoegd bestuursorgaan in geval van handelen of nalaten in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften van een seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting kan bevelen.
Uit verweerders handhavingsbeleid met betrekking tot het prostitutiebeleid (artikel 2.6) is de voorzieningenrechter gebleken dat indien exploitatie in strijd met de vergunningsvoorschriften plaatsvindt de exploitant eerst schriftelijk wordt gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b van de APV een sluiting voor de duur van maximaal drie maanden. Bij een derde overtreding wordt de vergunning ingetrokken.
Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het schrijven van 13 september 2002, waarbij verweerder alle exploitanten van seksinrichtingen in Kerkrade in kennis heeft gesteld van het handhavingsbeleid aangaande tewerkstelling van illegalen, dient te worden gezien als de schriftelijke waarschuwing die normaliter overeenkomstig het handhavingsbeleid gestuurd wordt bij de constatering van een eerste overtreding van de vergunningsvoorschriften.
De voorzieningenrechter is - anders dan verweerder - van oordeel dat voornoemd schrijven van 13 september 2002 niet kan worden opgevat als een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 2.6 van verweerders handhavingsbeleid met betrekking tot het prostitutiebeleid. Deze brief is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een algemeen schrijven. Een en ander kan ook worden afgeleid uit het feit dat op het moment van versturen van voornoemde brief van 13 september 2002 binnen verzoeksters inrichting geen concrete overtreding van de voorschriften van de exploitatievergunning is geconstateerd door de politie c.q. verweerder.
Gelet op het vorenstaande, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder ongemotiveerd is afgeweken van zijn eigen beleidsregel, nu hij direct is overgegaan tot een tijdelijke sluiting van één maand van de betreffende seksinrichting, terwijl een schriftelijke waarschuwing overeenkomstig het beleid het geijkte middel zou zijn geweest. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat reeds vanwege deze ongemotiveerde beleidsafwijking het bestreden besluit voor schorsing in aanmerking komt.
De voorzieningenrechter merkt evenwel met betrekking tot verzoeksters beroep op het Jany-arrest (een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2001, JV 2002/2, over prostituees uit de associatielanden en hun status als zelfstandig ondernemer) ten overvloede op dat dit beroep niet slaagt. Uit de voorhanden zijnde processen-verbaal is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de bij verzoekster werkzame dames afkomstig uit associatielanden alsook verzoekster zelf bezig waren met het verkrijgen van een zelfstandige status. Daarnaast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit voornoemde processen-verbaal en de daarin opgenomen afgelegde verklaringen van betrokkenen op te maken dat er in casu eerder sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht dan van een zelfstandig ondernemerschap. De betreffende dames krijgen namelijk loon uitbetaald volgens een door verzoekster vastgesteld tarief.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:84, vierde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die verzoekster in verband met de behandeling van dit verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter kent daarbij terzake van de verrichte proceshandelingen 2 punten met elk een waarde van € 322,00 toe voor de indiening van het verzoekschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:75, 8:82 en 8:84 van de Awb, wordt als volgt beslist.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
1. wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 12 december 2002 voor onbepaalde tijd;
2. bepaalt dat aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 218,00 wordt vergoed door de gemeente Kerkrade;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 644,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Kerkrade aan verzoekster.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2003 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. D. Laeven w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 26 februari 2003
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.