Zaaknummer : 71284 / HA ZA 01-1256
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer M.],
wonende te Maastricht,
eiser,
procureur mr. R.A. Kempermann;
het rechtspersoonlijkheid bezittende lichaam HET ROOMS-KATHOLIEK KERKBESTUUR VAN DE PAROCHIE HEILIGE LAMBERTUS,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. J.J.M. Goumans.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noeme[Eiser]", heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, hierna te noemen "het Kerkbestuur", heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
[Eiser] heeft voorts nog een akte uitlating genomen.
Ten slotte heeft het Kerkbestuur vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde bescheiden staat ten processe tussen partijen - samengevat en voorzover thans van belang - het navolgende vast:
-[Eiser] heeft van mevrouw [O.] gekocht en door notariële akte d.d. 16 oktober 1995 geleverd gekregen:
"het woonhuis met ondergrond en tuin, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie D nummer [xxxx], groot twee are vijftig centiare";
- Mevrouw [O.] had bij notariële akte d.d. 20 november 1992 de eigendom van het betreffende onroerende goed geleverd gekregen door de echtelieden [G. en H. ]. Deze akte omschreef de overgedragen onroerende zaak als volgt:
"het woonhuis met aanhorigheden, ondergrond en tuin, staande en gelegen [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht sectie D, nummer [xxxx], groot twee are vijftig centiare";
- Dit echtpaar had op haar beurt bij notariële akte d.d. 31 mei 1983 de onroerende zaak geleverd gekregen van het Kerkbestuur. Deze akte bevatte de volgende omschrijving:
"het woonhuis met aanhorigheden, ondergrond en tuin, staande en gelegen [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht sectie D, nummer [yyyy] geheel, groot één are twee centiare en nummer 1818 gedeeltelijk, groot ongeveer één are acht centiare";
- Door de heer H. Jans van het kadaster is een opname ter plaatse verricht, terzake waarvan een 'Relaas van bevindingen' d.d 29 mei 2001 is opgemaakt, dat ten aanzien van de perceelsgrens het volgende vermeldt:
"de grens loopt langs muur garage naar ijzeren [adres]an het [adres] is in gebruik bij het Kerkbestuur.
2.2 [Eiser] stelt dat hij eigenaar is van de garage aan het [adres]. Volgens [Eiser] was de betreffende garage begrepen onder de omschrijving "met aanhorigheden" in bovengenoemde leveringsakte d.d. 31 mei 1983, zodat de eigendom ervan door het Kerkbestuur is overgedragen aan het echtpaar [G.H.]. Dit echtpaar heeft vervolgens het betreffende onroerend goed overgedragen aan [O.], die, op haar beurt, het onroerend goed heeft overgedragen aan [Eiser]. Volgens [Eiser] maakt de garage en de ondergrond waar het op staat derhalve deel uit van het door hem van mevrouw [O.] gekochte onroerend goed. [Eiser] stelt verder dat uit de kadastrale opname ter plaatse d.d. 29 mei 2001 blijkt dat de garage zich op zijn perceel bevindt. Op grond van het vorenstaande heeft het kerkbestuur de garage zonder recht of titel in gebruik en handelt het Kerkbestuur onrechtmatig ten opzichte van [Eiser]. Verder stelt [Eiser] dat hij schade heeft geleden, omdat hij sedert datum eigendomsverkrijging geen gebruik heeft kunnen maken van de garage.
2.3 [Eiser] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat het Kerkbestuur bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om:
1. de ten processe bedoelde garage, deel uitmakende van de onroerende zaak, zijnde huis, tuin en garage, staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente Maastricht sectie D nummer [xxxx], groot 2 are en 50 centiare, bij partijen wel bekend, te ontruimen en te verlaten met al het hare en de haren, en deze garage vervolgens ontruimd en verlaten te houden en ten vrije en algehele beschikking van [Eiser] te stellen, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom van f 1.000,- (€Euro 453,78) per dag voor iedere dag dat het Kerkbestuur na het verstrijken van een termijn van 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis daarmee in gebreke mocht blijven, met bepaling dat boven f 100.000,- (€ Euro 45.378,02) geen dwangsommen meer worden verbeurd, althans op straffe van een zodanige dwangsom als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. als redelijke en billijke schadevergoeding voor gemaakt gebruik van de ten processe bedoelde garage aan [Eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van f 150,- (€Euro 68,07) per maand vanaf oktober 1995 tot het moment waarop het Kerkbestuur de garage geheel heeft verlaten en ontruimd met al het hare en de haren en ter vrije en algehele beschikking van [Eiser] heeft gesteld, berekend tot en met november 2001 bedragende f 10.950,- (Euro€ 4.968,89), althans een zodanige redelijke en billijke schadevergoeding voor gemaakt gebruik zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met de wettelijke rente over f 9.750,- (€Euro 4.424,36) vanaf 12 april 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. terzake buitengerechtelijke kosten aan [Eiser] te vergoeden de somma van f 773,50 (€ Euro 351,-), althans een zodanig bedrag aan buitengerechtelijke kosten zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
alles met veroordeling van het Kerkbestuur in de kosten van deze procedure.
2.4 De vordering wordt door het Kerkbestuur weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord.
3.1 De kern van het geschil tussen partijen is, dat enerzijds [Eiser] van mening is dat de betreffende garage hem in eigendom toebehoort, terwijl anderzijds het Kerkbestuur meent dat zij eigenaar van de garage is (gebleven).
3.2 De vordering van [Eiser] is met name gegrond op zijn stelling dat de betreffende garage en de ondergrond waar het op staat begrepen was onder de omschrijving "met aanhorigheden" in de leveringsakte d.d. 31 mei 1983.
Het Kerkbestuur heeft gemotiveerd betwist dat zij de eigendom van de garage heeft overgedragen aan het echtpaar [G.H.]. Ter onderbouwing hiervan heeft zij als productie 1 bij antwoord een door [G.] op 10 januari 2002 voor accoord ondertekende brief van de raadsman van het Kerkbestuur overgelegd. Nu het echtpaar [G.H.] geen eigendom van de garage heeft verkregen, heeft het echtpaar, aldus het Kerkbestuur, die ook niet kunnen doorleveren aan [O.] en heeft laatstgenoemde de garage evenmin kunnen doorverkopen en leveren aan [Eiser].
3.3 De rechtbank stelt voorop dat voor de uitleg wat het Kerkbestuur en het echtpaar [G.H.] bij de koopovereenkomst, die aan hun overdracht ten grondslag lag, voor ogen stond, van belang is wat zij over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen of gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Aangezien de titel van overdracht (de koopovereenkomst) in de tot levering bestemde akte d.d. 31 mei 1983 is opgenomen en de inhoud van de akte aldus eveneens als een weergave van de bedoeling van partijen is op te vatten, speelt de in deze akte opgenomen omschrijving van het geleverde object een rol bij de uitleg wat de omvang was van hetgeen partijen wilden overdragen.
3.4 Het Kerkbestuur heeft als productie 1 bij antwoord een door [G.] op 10 januari 2002 voor accoord ondertekende brief van de raadsman van het Kerkbestuur overgelegd, waaruit blijkt dat hij ([G.]) de garage niet in eigendom heeft gehad. Deze verklaring is door [Eiser] niet betwist, zodat in rechte vaststaat dat het Kerkbestuur de eigendom van de garage niet aan het echtpaar heeft overgedragen. Ten aanzien van de stelling van [Eiser], dat de garage was begrepen onder de omschrijving "aanhorigheden" in de akte d.d. 31 mei 1983, overweegt de rechtbank het volgende. Het gebruik van de omschrijving "aanhorigheden" in de akte behoeft geenszins met zich mee te brengen dat partijen hiermee bedoelden de garage over te dragen. Aangezien het gebruik van het woord aanhorigheden niet is beperkt tot aanduiding van bouwwerken als garages of schuurtjes, is namelijk niet uitgesloten dat partijen bij het woord aanhorigheden andere zaken voor ogen stonden. Ook verder biedt de betreffende leveringsakte, mede gelet op de omstandigheid dat [Eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden, onvoldoende houvast om tot het oordeel te komen dat de garage tot het ingevolge de akte overgedragen onroerend goed behoort. De garage is derhalve, bij gebrek aan een geldige titel, niet in eigendom overgegaan.
3.5 Nu het echtpaar [G.H.] de eigendom van de garage niet heeft verkregen, zijn zij ten aanzien van de garage nimmer beschikkingsbevoegd geweest in de zin van artikel 3:84, eerste lid BW. Zij hebben dan ook geen geldige eigendomsoverdracht van de garage aan [O.] kunnen bewerkstelligen. Deze laatste is vervolgens op haar beurt evenmin bevoegd geweest de garage aan [M.] te verkopen en te leveren. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat de leveringsakte d.d. 16 oktober 1995 waarbij [O.] aan [Eiser] heeft geleverd, het geleverde object enkel omschrijft als "het woonhuis met ondergrond en tuin".
3.6 Dat volgens [Eiser] uit de kadastrale opname ter plaatse d.d. 29 mei 2001 blijkt dat de garage zich op zijn perceel bevindt, doet aan het bovenstaande niet af. Dit enkele gegeven brengt namelijk niet met zich mee dat [Eiser] ook daadwerkelijk de eigendom van de garage heeft verkregen. Zoals de rechtbank hiervoor reeds (impliciet) heeft aangegeven is voor de eigendomsverkrijging namelijk een levering krachtens geldige titel vereist, verricht door degene die bevoegd is over het goed te beschikken.
3.7 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [Eiser] moet worden afgewezen. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het Kerkbestuur worden veroordeeld.
veroordeelt [Eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van het Kerkbestuur gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op €Euro 193,76 aan vastrecht en €Euro 780,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, vice-president, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MP