Vonnis : 29 januari 2003
Rolnummer : 75352/HA ZA 02-521
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer H.],
wonende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
eiser,
procureur mr. M.C.F.R. Steffens-Severijns (voorwaardelijke toevoeging),
[De heer D. ],
wonende te Heerlen,
gedaagde,
procureur mr. J.O.I. Leliveld.
1. Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde gedagvaard en heeft onder overlegging van producties gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Nadat eiser een akte ter rolle heeft genomen heeft gedaagde geantwoord. De rechtbank heeft vervolgens een comparitie na antwoord gelast. Ter voorbereiding op die comparitie heeft eiser bij brief van 10 september 2002 en bij brief van 16 september 2002 stukken overgelegd. Van de gehouden comparitie is proces-verbaal opgemaakt hetwelk zich bij de stukken bevindt. Meteen na afloop van de comparitie hebben partijen vonnis gevraagd waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
Eiser, een min of meer volledig dove man, was op zaterdag 7 oktober 2000 reeds enige tijd de buurman van gedaagde. Eiser stelt dat gedaagde op 7 oktober 2000 zonder dat er enige aanleiding voor was het glas van de serre en van de voordeur van eiser kapot heeft geslagen. Eiser, die deze vernieling heeft gezien, is vervolgens naar een overbuurman gelopen om die te vragen om de politie te bellen. Nadat hij dit had gedaan, aldus eiser, is hij op straat door gedaagde op de rug gesprongen en met een stok mishandeld waarbij hij op de grond is gevallen. Gedaagde is vervolgens nog enige tijd op eiser blijven inslaan en/of schoppen. Eiser stelt hierdoor schade te hebben geleden die nader bij staat dient te worden opgemaakt en vergoed dient te worden.
De vordering wordt door gedaagde weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van comparitie.
3.1 Gedaagde heeft bij gebrek aan wetenschap ontkend dat hij eiser zou hebben mishandeld zodat de rechtbank dient te onderzoeken of voldoende vast staat dat eiser door gedaagde is mishandeld. Gedaagde heeft terzake zelf bij antwoord verklaard, samengevat, dat er tussen eiser en gedaagde reeds maandenlang geschillen zijn over geluidsoverlast waarbij eiser ernstige geluidsoverlast zou veroorzaken onder andere door middel van geluidsapparatuur en een hond. Onder 12 en 13 in zijn conclusie van antwoord stelt gedaagde vervolgens dat nadat hij en zijn vrouw op 7 oktober 2000, na even te zijn weg geweest, weer in hun huis waren, eiser wederom keihard de muziek aanzette waarna hij, gedaagde, naar buiten sprintte, een bamboestok pakte en tegen de ruiten van eiser heeft geslagen. Vanaf dat moment, aldus gedaagde, weten hij noch zijn vrouw wat er verder is geschied omdat zijn vrouw nadat hij de deur uitsprintte de politie heeft gebeld terwijl gedaagde zich niet meer kan herinneren wat er vervolgens zou hebben plaatsgevonden en dat hij, toen hij door zijn vrouw en de politie werd aangetroffen, bezig was met een schaar het gras te knippen.
3.2 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bovenstaande verklaring van gedaagde, bezien in onderling verband en samenhang met het hierna volgende, voldoende dat gedaagde eiser op 7 oktober 2002 heeft mishandeld. Ten eerste stelt eiser dat gedaagde hem onder meer met een stok heeft mishandeld terwijl gedaagde erkent dat hij met een stok naar de woning van eiser is gesprint. Uit deze omschrijving van het gedrag door gedaagde zelf kan worden afgeleid dat gedaagde toen zeer emotioneel was. Verder heeft gedaagde zelf blijkens het proces-verbaal van verhoor van hem door de politie, afgenomen op 7 november 2000, verklaard dat hij onder behandeling staat van een psychiater waarbij hem sinds 2 oktober 2000 nieuwe medicijnen zijn verstrekt die hem "hartstikke opfokken" en waardoor hij "bij het minste uitvliegt". Uit deze verklaring blijkt een grote mate van oncontroleerbare agressiviteit. Eiser heeft verder een verklaring van zijn huisarts overgelegd van 12 oktober 2000 waarin onder meer is vermeld dat de arts kneuzingen en bloeduitstortingen op schouder en borstkas en linkerbovenbeen heeft geconstateerd. Uit al deze feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat eiser op 7 oktober 2000 door gedaagde is mishandeld.
3.3 Nu gedaagde tijdens de comparitie terzake niet anders heeft verklaard dan dat hij zich van het gebeurde niets kan herinneren en dat zijn vrouw niets heeft gezien neemt de rechtbank aan dat het algemeen geformuleerde bewijsaanbod niet ziet op het leveren van tegenbewijs ten aanzien van dit onderdeel zodat vast staat dat eiser op 7 oktober 2000 door gedaagde is mishandeld. De rechtbank merkt hierbij nog op dat gedaagde, gelet op art. 6:165 BW, bij de comparitie heeft opgemerkt zijn verweer zoals verwoord onder 25 antwoord niet te handhaven.
3.4 Gedaagde heeft nog gesteld dat eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden althans dat zijn vordering dient te worden afgewezen omdat, gelet op de sinds 7 oktober 2000 verstreken tijd, de hoogte van de schade al vast zou moeten staan zodat verwijzing naar een schadestaatprocedure niet meer mogelijk zou zijn. Gedaagde heeft hierbij verder opgemerkt dat uit niets blijkt dat het pas recent tot een medische eindtoestand is gekomen.
Nu het recht aan geen van beide feitelijke stellingen van gedaagde het gevolg verbindt dat eiser niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden noch dat de vordering zou moeten worden afgewezen, verwerpt de rechtbank beide stellingen. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat het slaan met stok kan leiden tot letsel, staat voldoende vast dat eiser schade heeft geleden zodat de verwijzing naar de schadestaatprocedure wettelijke gezien tot de mogelijkheden behoort mede nu is gesteld noch gebleken dat de gevorderde verwijzing misbruik van recht zou opleveren. De rechtbank merkt hierbij op dat niet gezegd kan worden dat de onderhavige vordering geen zin heeft : gedaagde heeft immers ontkend dat hij eiser zou hebben mishandeld.
3.5 Daar waar gedaagde heeft gesteld dat eiser niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden dan wel dat de vordering moet worden afgewezen omdat eiser zijn substantiëringsplicht niet zou hebben vervuld, wordt dit verweer verworpen omdat het geen steun vindt in de wet. De wetgever heeft immers expliciet geen sanctie op deze nalatigheid opgenomen terwijl in de onderhavige zaak niet is gebleken, zo er al sprake is van het niet voldoen aan de substantiëringsplicht, dat gedaagde hierdoor zodanig zou zijn geschaad dat eiser niet-ontvankelijk verklaar dient te worden dan wel dat zijn vordering afgewezen zou moeten worden.
3.6.1 Gedaagde heeft tenslotte nog aangevoerd dat de onrechtmatige gedraging geheel dan wel gedeeltelijk aan eiser zelf te wijten is omdat eiser, wetende van de psychische gemoedstoestand van gedaagde, zodanig is door blijven gaan met het veroorzaken van geluidsoverlast dat hij bij gedaagde een -tijdelijke- geestelijke tekortkoming heeft opgeroepen. Daar waar eiser een verklaring voor recht vordert dat gedaagde voor alle schade aansprakelijk is, is dit "eigen schuld-verweer" een relevant verweer dat beoordeeld dient te worden.
3.6.2 Gedaagde heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van eigen schuld onweersproken aangevoerd dat eiser menigmaal door gedaagde en/of zijn vrouw is gewezen op geluidsoverlast die werd veroorzaakt door de hond of geluidsapparatuur, dat eiser wist dat gedaagde wegens geestesziekte, onder meer veroorzaakt door geluidsoverlast, is opgenomen in de Paaz-afdeling van het ziekenhuis te Brunssum en dat eiser wist dat het weekend van 7/8 oktober 2000 het eerste weekendverlof was dat gedaagde van de arts van de Paaz had gekregen. Gedaagde heeft verder onweersproken aangevoerd dat zijn vrouw eiser heeft meegedeeld dat gedaagde op weekendverlof zou komen waarbij zij eiser heeft verzocht rustig en stil te willen zijn. Nu eiser deze stellingen niet heeft bestreden, staan zij vast.
3.6.3 De rechtbank is van oordeel dat indien, met inachtneming van de hiervoor onder 3.6.2 weergegeven vaststaande feiten, vast komt te staan dat in de woning van eiser kort voordat gedaagde buiten zinnen raakte op 7 oktober 2000 geluidsapparatuur en/of t.v.-apparatuur zodanig hard stond dan wel dat de hond van eiser meerdere malen zodanig hard blafte dat dit voor gedaagde in zijn huis goed hoorbaar was, de schade aan de zijde van eiser (mede) het gevolg is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen in de zin van art. 6:101 BW. Nu eiser heeft ontkend dat hij, kort gezegd, toen geluidsoverlast veroorzaakte, zal de rechtbank gedaagde toelaten een en ander te bewijzen.
3.7 Eiser heeft slechts het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag overgelegd. De rechtbank zal eiser in de gelegenheid stellen om bij de hierna te noemen akte alle beslagstukken over te leggen.
3.8 Elke verdere beslissing zal worden aangehouden
Alvorens verder te beslissen:
laat gedaagde toe door alle middelen rechtens te bewijzen dat in de woning van eiser kort voordat gedaagde buiten zinnen raakte op 7 oktober 2000 geluidsapparatuur en/of t.v-apparatuur zodanig hard aan stond dan wel dat de hond van eiser meerdere malen zodanig hard blafte, dat dit in de woning van gedaagde goed te horen was;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht, St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald nadat gedaagde bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht en, zo ja, het aantal en de personalia van die getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 26 februari 2003 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van gedaagde, alsmede voor akte aan de zijde van beide partijen houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave bij welke akte eiser tevens alle beslagstukken mag overleggen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.