ECLI:NL:RBMAA:2002:AF2027

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
5 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01 / 1737 WRO Z FEE
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstellingsprocedure in het kader van bestemmingsplan en inrichtingsvisie

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 5 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Susteren. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het oprichten van een woning op een perceel in Nieuwstadt. Het College had eerder, op 21 november 2001, het bezwaarschrift van eiseres tegen de weigering van de bouwvergunning ongegrond verklaard. De weigering was gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd was met het vigerende bestemmingsplan, dat geen bouwgrens voor het perceel had aangegeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Susteren een inrichtingsvisie had opgesteld, waarin voorwaarden waren opgenomen voor het bouwen op de betreffende locatie. De rechtbank oordeelde dat het College terecht had geweigerd mee te werken aan een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de bouwvergunning terecht was geweigerd. De rechtbank benadrukte dat het College een discretionaire bevoegdheid heeft bij het al dan niet meewerken aan een vrijstellingsprocedure, en dat deze beslissing niet in strijd was met enige rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van het College in stand bleef. Eiseres had de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 01/1737 WRO Z FEE
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Susteren, gevestigd te Susteren, verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 november 2001.
Kenmerk: 1111/01 KAB/GGZ.
Behandeling ter zitting: 30 oktober 2002.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE PROCEDURE
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 21 november 2001 (verzonden 26 november 2001) heeft verweerder het door eiseres op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 13 maart 2001 (verzonden 15 maart 2001) ongegrond verklaard.
In laatstgenoemd besluit heeft verweerder medewerking geweigerd aan het opstarten van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) alsmede een bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Nieuwstadt, sectie […], nummer […], plaatselijk gelegen aan de [straat] te [plaats].
Tegen het besluit van 21 november 2001 heeft eiseres beroep doen instellen bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. De inhoud van deze stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 30 oktober 2002, alwaar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer C. Schepers en de heer W. Jansen, ambtenaren der gemeente.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens een op 26 mei 2000 door de gemeente Susteren ontvangen aanvraagformulier heeft eiseres verweerder verzocht om afgifte van een bouwvergunning voor het oprichten van een woonhuis op het perceel kadastraal bekend gemeente Nieuwstadt, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [straat] te [plaats].
Daarnaast is door de vader van eiseres, zijnde de eigenaar van voornoemd perceel, een verzoek tot bestemmingswijziging gericht aan de raad van de gemeente Susteren.
Op grond van artikel 46, lid 3, van de Woningwet wordt, wanneer de aanvraag voor een bouwvergunning slechts kan worden ingewilligd na de verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan, die aanvraag tevens aangemerkt als een aanvraag voor een zodanige vrijstelling.
Niet in geding is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Op grond van het vigerende bestemmingsplan rust op het perceel in kwestie de bestemming “Woondoeleinden I”. Op grond van de bij het bestemmingplan behorende voorschriften is op percelen met de bestemming “Woondoeleinden I” nieuwbouw van woningen, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitsluitend toegestaan daar waar op de plankaart een bouwgrens is aangeduid in de aangegeven ruimtelijke structuur. Op het perceel in kwestie is geen bouwgrens aangeduid.
De raad van verweerders gemeente heeft in het kader van de procedures op grond van artikel 19 van de WRO alle bevoegdheden aan verweerder gedelegeerd.
Verweerder nam aanvankelijk het standpunt in dat het bewuste perceel niet bebouwd kon worden:
“De [straat] wordt beschouwd als de rand van de historische kern van Nieuwstadt. Uit de toelichting, welke behoort bij het voorontwerp-bestemmingsplan “Witham”, blijkt dat de [straat] zijn functie als wal dient te houden. Hoewel de [straat] in haar huidige verschijningsvorm weinig kwaliteiten heeft, wordt aan deze oude stadsrand een historische en stedenbouwkundige waarde toegekend. Rondom het complex Witham dient een bepaalde vrije ruimte gehandhaafd te blijven met de hierbij behorende elementen om de uitstraling te behouden die het gebied van oudsher heeft. De ruimte om het complex Witham dient het karakter van een open huisweide te behouden. Indien de nog vrijliggende perceeltjes gelegen aan de [straat] en de […] op grond van precedentwerking worden bebouwd heeft de huisweide wel een open karakter maar zal rondom gesloten bebouwing aanwezig zijn, welke het karakter van de open huisweide teniet doet. De exploitatie van het plangebied Witham dient beschouwd te worden als een autonome planontwikkeling, welke losstaat van de historische kern. Desalniettemin dient de uitstraling van het gebied gewaarborgd te worden en dienen de stedenbouwkundige elementen in ogenschouw te worden gehouden.”
Dit standpunt was gebaseerd op de aanvraag voor het perceel in kwestie. Op grond van het voorgaande was verweerder aanvankelijk dan ook van mening dat de gevraagde vijstelling (en dus ook de bouwvergunning) geweigerd diende te worden.
Naar aanleiding van het verzoek van de vader van eiseres is het bouwplan van eiseres echter tevens aan de orde geweest in de commissie Grondzaken.
Op voorstel van de commissie Grondzaken heeft verweerder vervolgens - alvorens een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres - besloten om een inrichtingsvisie te laten opstellen waarin de afscherming middels bebouwing van de [straat] wordt bekeken. De inrichtingsvisie heeft betrekking op alle vrijliggende percelen. Op grond van de inrichtingsvisie is het bouwen van woningen (onder een aantal voorwaarden) alleen dàn aanvaardbaar indien de garantie wordt geboden van een gelijktijdige realisatie van het openbaar groen.
De inrichtingsvisie is op 6 februari 2001 door de raad van verweerders gemeente vastgesteld.
Naar aanleiding van die inrichtingsvisie is vervolgens de mogelijkheid tot het oprichten van een woning op de betreffende locatie beoordeeld.
Op grond van de inrichtingsvisie is verweerder van oordeel dat het oprichten van een woning op de betreffende locatie mogelijk is mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in die inrichtingsvisie. Nu de aanvraag van eiseres niet aan die voorwaarden voldeed - de inrichtingsvisie gaat uit van een voorgevel gericht op de groenvoorziening - heeft verweerder bij besluit van 13 maart 2001 (verzonden 15 maart 2001) besloten geen medewerking te verlenen aan een vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan op grond van artikel 19 WRO en de gevraagde bouwvergunning te weigeren. Verweerder heeft in dat besluit voorts aangegeven wel medewerking te zullen verlenen aan het oprichten van de woning indien wordt voldaan aan de voorwaarden welke zijn gesteld in de inrichtingsvisie.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 6 april 2001 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Nadat eiseres op 4 september 2001 is gehoord door de Bezwaarschriftencommissie Gemeente Susteren, zijnde een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, en deze commissie op diezelfde datum ter zake heeft geadviseerd, heeft verweerder - in afwijking van het advies - het thans bestreden besluit genomen.
De Bezwaarschriftencommissie was van oordeel dat verweerder extra eisen aan de verlening van de bouwvergunning had gesteld welke niets te maken hadden met de wijze van bouwen, maar welke uitsluitend van doen hadden met inrichting van de omgeving van de woning. Artikel 44 van de Ww noemt limitatief-imperatief de gronden voor verlening en weigering van een bouwvergunning en daartoe behoort niet de voorkeur van een bestuursorgaan om de omgeving van de woning in te richten. De Bezwaarschriftencommissie adviseerde daarom tot gegrondverklaring van het bezwaar.
Verweerder heeft echter overwogen dat de inrichtingsvisie een grondslag vormt voor het verlenen van medewerking aan een vrijstellingsprocedure, maar niet als zodanig is gekoppeld aan de afgifte van een bouwvergunning. Naar het oordeel van verweerder is derhalve geen sprake van het verbinden van voorwaarden aan een bouwvergunning.
Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep doen instellen bij deze rechtbank waarbij een beroep is gedaan op de overwegingen van het advies van de Bezwaarschriftencommissie.
De rechtbank dient thans de vragen te beantwoorden of verweerder terecht heeft geweigerd mee te werken aan een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de WRO en of verweerder terecht de bouwvergunning heeft geweigerd.
Vooropgesteld dient te worden dat het al dan niet meewerken aan een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de WRO een verweerder toekomende discretionaire bevoegdheid is, hetgeen betekent dat de rechtbank dient te respecteren dat verweerder in beginsel over een zekere vrijheid beschikt om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid. De rechtbank dient echter wel te beoordelen of verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Verweerder heeft, alvorens te beslissen op de aanvraag van eiseres, een inrichtingsvisie laten opstellen voor het gebied […] / [straat]. De in de inrichtingsvisie genoemde voorwaarden heeft verweerder betrokken in de afweging om al dan niet mee te werken aan een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de WRO. Blijkens de formulering van het bestreden besluit zijn de voorwaarden genoemd in de inrichtingsvisie niet als zodanig aan de vergunning verbonden. Het voorgaande laat onverlet dat het niet meewerken aan een vrijstellingsprocedure impliceert dat de bouwvergunning geweigerd dient te worden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het nemen van het besluit om niet mee te werken aan een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de WRO niet heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel, noch met enig algemeen rechtsbeginsel.
Gelet op het bepaalde in artikel 56, lid 3, van de Woningwet betwijfelt de rechtbank overigens of de in de inrichtingsvisie genoemde voorwaarden wel allemaal – waarbij de rechtbank onder meer doelt op de voorwaarde met betrekking tot de aanleg van openbaar groen - als zodanig aan een bouwvergunning verbonden zouden kunnen worden.
Nu, zoals hiervoor reeds overwogen, niet in het geding is dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van de aanvraag vigerende bestemmingsplan, betekent het voorgaande - gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Ww - eveneens dat verweerder de bouwvergunning terecht heeft geweigerd.
Met inachtneming van het bovenstaande en op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb komt de rechtbank tot de onder III geformuleerde beslissing.
III. BESLISSING
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, voorzitter, en mr. A.J. Henzen en mr. F.A.G.M. Vluggen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op
5 december 2002.
w.g. E. Ferwerda w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de wnd. griffier,
Verzonden: 5 december 2002
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.