RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/224 AW EV
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiseres] te [woonplaats] (België), eiseres,
de Raad van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 28 december 2001
Kenmerk: B 01.2.1777
Behandeling ter zitting: 7 november 2002
I ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 december 2001 heeft verweerder beslist op het door eiseres op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen een door verweerder op 21 juni 2000 genomen besluit.
Eiseres heeft bij schrijven van 8 februari 2002 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 28 december 2001.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan eiseres gezonden.
Gelet op de samenhang tussen deze beroepszaak en de beroepszaken genummerd AWB 00/923 en 02/624, heeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 8:14 van de Awb besloten deze zaken gevoegd te behandelen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 7 november 2002, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mevr. mr. A.J.M. Huisman-Kreijn.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Ch.M.E.M. Paulussen en J. Vrancken, P&O Consulent van verweerder.
Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen gesplitst. In de zaken AWB 00/923 en 02/624 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II.1. Bij schrijven van 18 april 2000, gericht aan verweerder, heeft eiseres gesteld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de nieuwe honoreringsregeling, welke in het Landelijk Overleg Arbeidsvoorwaarden Academische Ziekenhuizen voor medische specialisten is vastgesteld. Gelet op het feit dat verweerder haar geen inschalingsvoorstel heeft doen toekomen, heeft eiseres verweerder verzocht om haar met terugwerkende kracht ingaande 1 juni 1999 aan te stellen als medisch specialist bij het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM), als gevolg waarvan haar ambtelijk inkomen zal worden verhoogd ter compensatie van het, als gevolg van de nieuwe regeling, vervallen van haar SCIR-toelage.
In reactie op dit verzoek heeft verweerder eiseres bij schrijven van 21 juni 2000 medegedeeld dat zij niet aan de voorwaarden voor toepassing van de honoreringsregeling voldoet, aangezien de omvang van de patiëntenzorg nimmer de omvang van 20 uur per week heeft gehad. Om deze reden heeft verweerder dan ook besloten tot weigering van het door eiseres op 18 april 2000 ingediende verzoek.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift, gedateerd 14 juli 2000, ingediend. Zij stelt dat de werkzaamheden welke zij vanaf april 1998 in en vanuit de poli [poli] in opdracht van prof. dr. [opdrachtgever] heeft verricht, wel degelijk gemiddeld 20 uur per week patiëntenzorg in combinatie met de specialistenopleiding omvatten. Eiseres is van mening dat zij op 1 juni 1999 wel voldeed aan de voorwaarden behorend bij de honoreringsregeling.
Bij besluit van 28 december 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk althans ongegrond verklaard, in afwijking van het advies tot gegrondverklaring van de bezwaarcommissie Awb AZM.
Hiertoe stelt verweerder dat hij, in tegenstelling tot de adviescommissie, van mening is dat de omstandigheid dat eiseres ten tijde van indienen van het verzoek in dienst was van de Universiteit Maastricht (UM) en derhalve de hoedanigheid van ambtenaar bezat, niet redengevend is voor het oordeel dat het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2000 ontvankelijk is.
Verweerder stelt dat nu het gaat om een functie bij een andere (overheids)werkgever dan waar eiseres als ambtenaar in dienst was, eiseres niet getroffen wordt in haar hoedanigheid van ambtenaar, hetgeen voortvloeit uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Volgens verweerder is er in onderhavig geval geen sprake van bijzondere (herplaatsings) omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.
Verder is verweerder van mening dat eiseres niet heeft voldaan aan de bij de honoreringsregeling behorende voorwaarden, inhoudende de eis dat gemiddeld 20 uur per week patiëntenzorg moet zijn verricht in combinatie met de specialistenopleiding. Volgens verweerder dient deze 20 uur opgevat te worden als een absoluut criterium. Verder stelt verweerder dat indien eiseres, zoals zij stelt, meer uren aan haar werkzaamheden zou hebben besteed dan waartoe zij op grond van haar aanstelling gehouden was, dit niet aan verweerder kan worden tegengeworpen.
Eiseres heeft zich niet met bovenstaand besluit kunnen verenigen en heeft hiertegen een beroepschrift, gedateerd 8 februari 2002, ingediend. Bij schrijven van 9 april 2002 heeft zij de nadere gronden toegelicht. In deze toelichting stelt zij dat in onderhavig geval van de vaste lijn van de CRvB, inhoudende dat een ambtenaar in zijn hoedanigheid niet is getroffen indien hem een benoeming bij een andere overheidswerkgever wordt geweigerd, dient te worden afgeweken omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens eiseres gelegen in het feit dat de honoreringsregeling ook van toepassing is op medische specialisten die alleen een universitaire aanstelling hebben.
Wat betreft de ongegrondverklaring stelt eiseres onder meer dat de “20 uur eis” niet opgevat kan worden als een absoluut criterium, aangezien dit leidt tot onredelijke resultaten, hetgeen niet met de bepalingen omtrent gemiddelde arbeidsduur in het RRAZ of in de CAO AZ te rijmen is.
Verder stelt eiseres dat zij wel degelijk in de specialistenopleiding heeft geparticipeerd en verwijst zij voor een uiteenzetting van haar feitelijke werkzaamheden naar hetgeen zij in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht. Eiseres is van mening dat verweerder tegenover haar uitgebreide toelichting ten aanzien van haar feitelijke werkzaamheden, waaruit blijkt dat zij aan het criterium van 20 uur patiëntenzorg voldeed, een uiterst mager en ongedocumenteerde stellingname plaatst.
In zijn verweerschrift heeft verweerder nogmaals verwezen naar de vaste jurisprudentie van de CRvB, waaruit blijkt dat een ambtenaar in het algemeen niet is getroffen in zijn in artikel 8:4, aanhef en sub d, van de Awb geëiste hoedanigheid van ambtenaar, indien wordt geweigerd hem in een door hem beoogde functie bij een andere (overheids)werkgever te benoemen. Volgens verweerder doet er zich in onderhavig geval geen situatie voor die een uitzondering op deze regel rechtvaardigt.
Verder blijft verweerder bij zijn standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan de bij de honorerings-regeling behorende voorwaarden, zoals door hem in zijn beslissing op bezwaar reeds is uiteengezet. Verweerder deelt nog mede dat, gelet op het feit dat eiseres vanwege ziekte vanaf 11 januari 1999 niet meer werkzaam is geweest, het niet verwonderlijk is dat door hem geen werkroosters of overzichten kunnen worden overgelegd ter bestrijding van de door eiseres overgelegde schema’s. Verweerder blijft eveneens bij zijn standpunt dat de in de honoreringsregeling genoemde 20 uur, als een absoluut criterium dient te worden opgevat. Volgens verweerder blijkt nergens uit dat dit aantal op een andere manier dient te worden geïnterpreteerd
II.2. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen.
Het geschil spitst zich primair toe op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres. Voorts houdt partijen verdeeld de vraag, nu verweerder het bezwaar overigens ook ongegrond acht, of eiseres voldoet aan de in de honoreringsregeling genoemde voorwaarden voor het zijn van medisch specialist in de zin van deze regeling.
II.2.1. De rechtbank overweegt ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder het volgende.
Zoals door eiseres en verweerder naar voren gebracht, blijkt uit vaste jurisprudentie van de CRvB dat een ambtenaar door een weigering om hem te benoemen in een functie bij een andere (overheids)-werkgever dan waarbij hij als ambtenaar in dienst is of was, in het algemeen niet getroffen is in zijn in artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb geëiste hoedanigheid van ambtenaar, op grond van welke hoedanigheid beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling.
In zijn uitspraak van 21 oktober 1999 heeft de CRvB een uitzondering op bovenstaande regel aangenomen omdat het bestreden besluit genomen was in het kader van een herplaatsings-onderzoek, als gevolg waarvan de betrokkene wel in zijn hoedanigheid van ambtenaar getroffen was.
Eiseres is van mening dat in onderhavig geval ook een uitzondering op de algemene regel dient te worden aangenomen. Volgens haar is sprake van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.
Verweerder daarentegen stelt dat geen sprake kan zijn van een uitzondering, nu er -kort gezegd- geen herplaatsing aan de orde was en de honoreringsregeling slechts de wijze van honorering van medische specialisten regelt.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder haar bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en overweegt daartoe als volgt.
Verweerder weigert eiseres aan te stellen als medisch specialist bij het AZM, terwijl zij als medisch specialist bij de UM in dienst was en feitelijk werkzaamheden voor het AZM verrichtte. Eiseres heeft om herplaatsing verzocht, enkel en alleen om haar inkomen veilig te stellen. Voor de totstandkoming van de nieuwe honoreringsregeling ontving zij immers naast haar ambtelijk inkomen een bepaalde SCIR-toelage, afkomstig van de behandeling van particuliere patiënten. Met de komst van de nieuwe regeling verviel deze SCIR-toelage en werd voor medisch specialisten die aan bepaalde voorwaarden voldeden het ambtelijk inkomen verhoogd, ter compensatie van het wegvallen van de SCIR gelden.
In deze regeling is vastgelegd dat ook ambtenaren die alleen een universitaire aanstelling hebben, de gelegenheid zullen krijgen om, op grond van het RRAZ, aangesteld te worden bij het AZM, mits zij aan een drietal voorwaarden voldoen. Gelet op deze passage uit de honoreringsregeling en gelet op het feit dat de aanstelling bij verweerder voor eiseres slechts veranderingen teweeg zou brengen in haar salariëring en haar feitelijke werkzaamheden in principe onveranderd zouden blijven, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door de weigering van verweerder rechtstreeks in haar hoedanigheid van ambtenaar is getroffen. De rechtbank betrekt hierbij ook hetgeen ter zitting is gesteld, namelijk dat eiseres als enige medisch specialist in dienst van de UM, vóór de inwerkingtreding van de honoreringsregeling, niet tevens is aangesteld bij verweerder.
Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet doorstaat en vernietigd zal worden.
II.2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder voorts overwogen dat eiseres geen medisch specialist is in de zin van de honoreringsregeling. Met dit standpunt kan eiseres zich in het geheel niet verenigen, reden waarom de rechtbank dit geschilpunt zal behandelen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In geschil is de vraag of eiseres voldeed aan de voorwaarden om als medisch specialist in de zin van de op 1 juni 1999 in werking getreden honoreringsregeling aangemerkt te kunnen worden.
De voorwaarden zijn in het zogenaamde onderhandelaarsakkoord honorering medische specialisten als volgt beschreven:
A. de medische specialist in de zin van dit akkoord is de arts die blijkens inschrijving in het register van de Medische Specialisten Registratie Commissie is erkend als specialist in het voor hem geldende specialisme en
B. is aangesteld voor de vervulling van een taak, bestaande uit patiëntenzorg in combinatie met de specialistenopleiding, onderwijs en onderzoek en
C. waarbij uit de aanstelling blijkt dat de medische specialist is aangesteld voor tenminste gemiddeld 20 uur (of zoveel meer als voor herregistratie en accreditatie volgens de voor zijn specialisme geldende normen vereist is) in de patiëntenzorg in combinatie met de specialisten opleiding.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de onder C. vermelde voorwaarden.
Alvorens zij zal beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, zal de rechtbank zich eerst uitlaten over de door verweerder gehanteerde referteperiode, waarbinnen volgens hem aan de voorwaarden getoetst dient te worden, zoals door hem ter zitting naar voren gebracht.
In de beschreven voorwaarden voor toepassing van de honoreringsregeling is geen referteperiode opgenomen. Nu verweerder, als bevoegd orgaan aangemerkt binnen de honoreringsregeling, in het onderhavige geval een referteperiode vaststelt, teneinde de voorwaarden toetsbaar te maken, zal de rechtbank wat betreft deze referteperiode een terughoudende toets hanteren.
Verweerder heeft gesteld dat op landelijk niveau afstemming over de referteperiode heeft plaatsgehad en dat besproken is dat de zes maanden vóór de inwerkingtreding van de honoreringsregeling op 1 juni 1999, beschouwd dienen te worden als de referteperiode waarbinnen getoetst dient te worden of aan de in de honoreringsregeling genoemde voorwaarden is voldaan. Verweerder stelt dat hij, in navolging hiervan, in principe deze lijn hanteert. Hierbij merkt hij op dat strikte navolging in het geval van eiseres betekent dat bezien moet worden of eiseres in de periode van zes maanden gelegen vóór 1 juni 1999 aan de voorwaarden voldeed, terwijl zij in deze periode regelmatig afwezig was in verband met ziekte en zwangerschapsverlof. Derhalve heeft verweerder de referteperiode in het geval van eiseres laten aanvangen per 14 april 1998. Na deze datum is eiseres immers tot 11 januari 1999 werkzaam geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is deze door verweerder gehanteerde referteperiode niet onredelijk. Bovendien heeft eiseres ter zitting geen bezwaren geuit tegen de vermelde vaststelling van de referteperiode.
De rechtbank zal nu beoordelen of in de referteperiode van 14 april 1998 tot 11 januari 1999 uit de aanstelling van eiseres blijkt dat zij als medische specialist is aangesteld voor tenminste gemiddeld 20 uur (of zoveel meer als voor herregistratie en accreditatie volgens de voor zijn specialisme geldende normen vereist is) in de patiëntenzorg in combinatie met de specialisten opleiding.
Wat betreft de laatstbeschreven voorwaarde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken blijkt dat eiseres per 14 april 1998 werkzaam was in de poli [poli] en aldaar alleen drs. [medewerkster] begeleidde. De rechtbank neemt als vaststaand feit aan dat mevrouw [medewerkster] niet in opleiding was tot medisch specialist, hetgeen door partijen niet wordt betwist. Met verweerder is de rechtbank van mening dat onder “in combinatie met de specialisten opleiding” uitsluitend de opleiding tot medisch specialist kan worden verstaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat gemelde bewoordingen anderszins opgevat dienen te worden.
Hieruit volgt dat, nu eiseres in genoemde periode niet een arts heeft opgeleid tot medisch specialist, zij daarmee niet aan deze voorwaarde heeft voldaan. Bovenstaande leidt er toe dat eiseres niet aan beide onder C vermelde voorwaarden heeft voldaan, op grond waarvan de honoreringsregeling niet op haar van toepassing is.
Of eiseres heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij gemiddeld 20 uur in de patiëntenzorg dient te hebben gewerkt, blijft, gelet op bovenstaande overweging, buiten beschouwing.
Met de vaststelling dat de honoreringsregeling niet op eiseres van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen het door eiseres ingediende verzoek, inhoudende een aanstelling in de functie van Medisch Specialist met terugwerkende kracht per 1 juni 1999, niet te honoreren.
II.2.3. Al het overige door partijen aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
II.3. Gelet op hetgeen onder II.2. is overwogen zal de rechtbank, zoals al is overwogen, het bestreden besluit vernietigen en doen wat verweerder had behoren te doen, te weten het bezwaar van eiseres ongegrond verklaren.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met deze procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij mede gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van voornoemd Besluit, voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaken is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep van eiseres tegen het besluit van 28 december 2001 gegrond en vernietigt dit besluit;
2. verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2000 ongegrond;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in deze procedure ten bedrage van
€ 109,-- wordt vergoed door het Academisch Ziekenhuis Maastricht;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van deze beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres gerezen en begroot op € 644,--, te vergoeden door het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. C.E.J. Keeris als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2002 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. Keeris w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 25 november 2002
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.