Zaaknummer: 79006 / KG ZA 02-407
Datum uitspraak: 19 november 2002 (bij vervroeging)
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
De vennootschap naar vreemd recht EQUINIX INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten,
eiseres bij exploot van dagvaarding in kort geding van 1 en 6 november 2002,
procureur: mr. J.A.M.G. Vogels,
advocaat: mr. R.J. van Agteren mr. M.R. Maathuis te Amsterdam,
De vennootschap naar vreemd recht DEKA IMMOBILIEN INVESTMENT GMBH,
gevestigd en kantoor houdende te Frankfurt, Bondsrepubliek Duitsland,
gedaagde,
advocaat: mr. L.D.G. Reeser Cuperus en mr. L.C.A. Fontijn te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eiseres (hierna: "Equinix") heeft gedaagde (hierna: "Deka") gedagvaard in kort geding en ten dienende dage, 13 november 2002, gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding. Ter zitting heeft Equinix het een en ander nader doen toelichten aan de hand van pleitaantekeningen. Daarbij is verwezen naar op voorhand ingezonden producties.
1.2 Deka heeft verweer gevoerd, eveneens met gebruikmaking van een pleitnota. Ook zij heeft producties ingezonden waarnaar zij heeft verwezen.
1.3 Equinix heeft gerepliceerd en Deka heeft gedupliceerd.
1.4 Ten slotte hebben partijen om vonnis gevraagd. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2.1 (De rechtsvoorganger van) Deka verhuurde aan Equinix met ingang van 1 maart 2001 het gebouw de "Point of View" te Schiphol-Rijk, zulks voor de duur van 15 jaar.
2.2 Onderdeel van de huurovereenkomst maakte een tweetal door Equinix ten behoeve van Deka gestelde bankgaranties uit, te weten een zogenoemde Rent Bank Guarantee (ter zake van huurtermijnen) ten belope van fl. 3.812.053,- en een "Reinstatement Bank Guaran-tee" (betreffende de kosten van "herbouw") groot fl. 8.333.615,-.
2.3 Partijen hebben hun huurrelatie inmiddels in onderling overleg beëindigd. Op 22 februari 2002 sloten zij daartoe een overeenkomst, die zij "Termination Agreement" noemden (welke term hierna zal worden overgenomen).
2.4 Vanwege de vervroegde beëindiging van de huurrelatie zou Equinix bepaalde bedragen aan Deka voldoen: de in de Termination Agreement "Compensation" genoemde post van fl. 3.812.053,- (de overeenkomst vermeldt "NLG 3,812,053.-") is een "lump sum" ter compensatie van de huur, servicekosten en BTW tot en met de beëindigingsdatum alsmede het gemis aan huurinkomsten; de als "Budget" aangeduide post beloopt maximaal fl. 8.333.615,- ("NLG 8,333,615,-") en staat grofweg voor de kosten van terugbouw van het pand in de oor-spronkelijke staat.
2.5 Bij het onderhandelen en totstandkomen van de Termination Agreement is tussen partijen niet gesproken over BTW-heffing over de verschuldigde bedragen.
2.6 Afgesproken werd voorts dat Equinix zich van haar betalingsverplichtingen zou kwijten door, kort gezegd, het vrijgeven van de gestelde, met de genoemde bedragen corresponderende bankgaranties.
2.7 Aldus heeft Equinix het bedrag ad fl. 3.812.053,- op (of omstreeks) 22 februari 2002 en het bedrag ad fl. 8.333.615,- op (of omstreeks) 21 mei 2002 aan Deka voldaan.
2.8 Deka stelt zich op het standpunt -inmiddels heeft zij fiscaal advies ingewonnen dat over (een deel van) voormelde bedragen BTW is verschuldigd. Zij heeft Equinix vruchteloos verzocht dat BTW bedrag door haar becijferd op € 999.097,73
(fl. 2.201.721,60)- aan haar te voldoen.
2.9 Op 4 oktober 2002 heeft Deka voor haar vermeende vordering, met inbegrip van rente en kosten begroot op € 1.3 miljoen, uit kracht van een eerder die dag verkregen verlof conservatoir derdenbeslag onder de Ontvanger der Rijksbelastingen te Heerlen laten leggen.
2.10 Op 28 oktober 2002 heeft zij Equinix ter zake gedagvaard voor de sector kanton van de rechtbank Amsterdam.
2.11 Stellende dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door Deka ingeroepen recht heeft Equinix in dit geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het namens Deka gelegde beslag op te heffen;
een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie gerade acht;
met veroordeling van Deka in de kosten van de procedure.
2.12 Deka heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de BTW in de door haar onder de Termination Agreement betaalde bedragen al inbegrepen was.
3.1 Een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is gelegen in het feit dat Equinix door het beslag niet meer vrijelijk over (toekomstige) vermogensbestanddelen kan beschikken.
3.2 Aanleiding voor het tussen partijen gerezen geschil -kort gezegd: zijn de in de Termina-tion Agreement opgenomen bedragen van fl. 3.812.053,- en fl. 8.333.615,- inclusief of ex-clusief BTW- is het feit dat aan de betreffende bedragen een niet met zoveel woorden uitge-schreven BTW-component is verbonden. Deka verklaart deze omissie aldus dat partijen bij (de aanloop naar) het sluiten van de overeenkomst de BTW-aspecten "buiten beschouwing" hebben gelaten.
3.3 Nadat Equinix daarop had beklemtoond dat dit laatste voor haar zeker niet gold heeft Deka dit standpunt enigszins genuanceerd: in ieder geval zijzelf heeft eventuele BTW-aspecten destijds buiten beschouwing gelaten.
3.4 Niettemin maakt (ook) deze nuancering niet terstond glashelder wat zij bedoelt. Bedoelt Deka tot uitdrukking te brengen dat zij aan de mogelijkheid van BTW-heffing helemaal niet heeft gedacht of juist wèl, daarbij ervan uitgaande dat het in ieder geval netto-bedragen betrof (en met de bedoeling dat aspect op een later moment, zodra bekend zou zijn wat het advies uit fiscale hoek zou opleveren, onder de aandacht te brengen).
3.5 Hoe het zij, voor een beslissing in deze zaak kan zulks in het midden blijven.
3.6 Waar het in het voetspoor van Equinix' betoog immers op aankomt is de vraag of, gelet op de omstandigheden van het geval, Equinix er op mocht vertrouwen dat de BTW-component in de betreffende bedragen reeds was inbegrepen (luidt het antwoord op die vraag bevestigend, dan is in beginsel de overeenkomst met die inhoud tot stand gekomen).
3.7 Naar uit haar toelichting blijkt heeft Equinix dat vertrouwen met name ontleend aan de letter van de Termination Agreement, die zegt dat de Compensation en het Budget "in full" uit de bankgaranties en niet "over and above the maximum amount" van die garanties worden voldaan (de artikelen 3.2, 3.3 en 5.2). De stelling van Deka dat veeleer aansluiting moet worden gezocht bij het feit dat partijen destijds in hun huurrelatie ook al netto huurtermijnen waren overeengekomen pareert zij door er op te wijzen dat de Termination Agreement in artikel 7.8 alle eerdere afspraken vervangt.
3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het fundament voor het vertrouwen van Equinix (vooralsnog) tamelijk wankel. Anders dan zij ingang wil doen vinden komt het immers niet in de eerste plaats aan op de grammaticale uitleg van de door haar bedoelde passages -nog daargelaten dat die, juist vanwege de onzekere vraag op welke wijze de BTW-factor hier aangrijpt, niet luce clarius tot de door Equinix gewilde opvatting dwingt- maar kort gezegd op datgene wat partijen, weer gezien de omstandigheden, over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.9 Het feit dat partijen zich naar de letter genomen van de achterliggende huurrelatie hebben los gemaakt, brengt Equinix op zichzelf genomen dus niet (veel) verder. Zeer wel denkbaar is bovendien -hoewel zij zich daarover niet met zoveel woorden hebben uitgelaten- dat partijen zich bij het opstellen van de Termination Agreement juist (mede) door het bepaalde in de huurovereenkomst hebben laten leiden.
3.10 Wat hiervan zij, het heeft om meer dan een reden geen goede zin om dat contract omstandig uit te spellen. Dat gezegd zijnde valt niet gemakkelijk voor te stellen dat Equinix (of haar advocaat) er volledig aan voorbij heeft gezien -of zij dit ook wil betogen wordt niet goed duidelijk- dat in die overeenkomst zelf reeds een specifieke voorziening was getroffen voor het geval de huurrelatie voortijdig zou komen te eindigen. In artikel 9.8 is waar het, naar kan worden verstaan, de Compensation betreft bepaald dat Equinix dan een bedrag zal betalen "ter grootte van fl. 8.333.615,- te vermeerderen met BTW" (cursivering toegevoegd).
3.11 Tegen deze achtergrond dringt zich de vraag op of Equinix, in plaats van achterover te leunen, zich er niet van had moeten vergewissen of het met de identieke post in de Termination Agreement (bijvoorbeeld) niet om een verschrijving ging ter zake de BTW-factor en of dit wat betreft het Budget wellicht anders lag.
3.12 Hoe dit zij, deze en andere vragen kunnen in dit geding niet genoegzaam beantwoord worden. Wel moet dit tot de slotsom leiden dat het voorshands allerminst zeker is of het vertrouwen van Equinix gerechtvaardigd is en dus of haar betoog doel zal kunnen treffen.
3.13 Dit een en ander brengt aanstonds met zich dat de maatstaf van artikel 705 Rv voor opheffing van het beslag niet wordt gehaald.
3.14 De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
3.15 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Equinix veroordeeld in de kosten van het geding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt Equinix in de kosten van het geding, aan de zijde van Deka gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van €euro 896,-, waarvan € euro 193,- wegens verschuldigd vast recht en € euro 703,- voor salaris procureur;
Verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter open-bare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ