ECLI:NL:RBMAA:2002:AF1281

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78996
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.M. Adelmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over beslagvrije voet en provisie-inkomsten

In deze zaak heeft eiser, aangeduid als [S.], gedaagden, aangeduid als [C. cs.], gedagvaard in kort geding. De procedure vond plaats op 11 november 2002, waarbij [S.] zijn vordering toelichtte en verwees naar eerder toegezonden producties. De partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd, maar na een schorsing van de zitting bleek dat er geen overeenstemming was bereikt over een regeling. De uitspraak werd vastgesteld op 26 november 2002.

Het geschil betreft een samenwerkingsovereenkomst tussen [S.] en [C. cs.], waarbij [C. cs.] het beheer van de assurantieportefeuille van [S.] op zich nam. Na opzegging van deze overeenkomst door [S.] heeft hij een lening van fl. 125.000,-- ontvangen van [C. cs.]. [S.] vorderde in kort geding dat de beslagvrije voet zou worden toegepast op zijn provisie-inkomsten, die onder beslag lagen. [C. cs.] voerden verweer, stellende dat de provisies niet onder de beslagvrije voet vallen omdat er geen arbeidsrelatie was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was en dat de door [S.] ontvangen provisie-inkomsten onder het loonbegrip van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen. Het verweer van [C. cs.] dat [S.] niet over een vaste woonplaats beschikte, werd verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [S.] niet voor toewijzing vatbaar was, maar dat de kosten van het geding gecompenseerd dienden te worden. Uiteindelijk werd [C. cs.] veroordeeld om de beslagvrije voet toe te passen met ingang van augustus 2002, met een dwangsom van € 500,-- per dag, tot een maximum van € 10.000,--. De kosten van het geding werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT
Zaaknummer : 78996 / KG ZA 02-402
Datum uitspraak: 26 november 2002
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
[H.] [S.],
wonende te [W.], gemeente [N.],
eiser bij exploot van dagvaarding in kort geding d.d. 31 oktober 2002,
procureur: mr. J.T.J. Gorissen,
tegen:
1. De vennootschap onder firma [C.] ASSURANTIËN,
gevestigd te [H.], gemeente [H.],
2. [W.] [C.],
wonende te [H.], gemeente [H.],
3. H.T.E. DIRKES,
wonende te [H.], gemeente [H.],
gedaagden,
procureur: mr. F.H. Kuiper.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eiser (hierna te noemen: "[S.]") heeft gedaagden (hierna te noemen: "[C. cs.]") gedagvaard in kort geding en op de dienende dage, 11 november 2002, gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. [S.] heeft vervolgens zijn vordering nader doen toelichten, zulks onder verwijzing naar op voorhand toegezonden producties.
1.2 [C. cs.] hebben aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, eveneens met
verwijzing naar op voorhand toegezonden producties.
1.3 Partijen hebben vervolgens op elkaars stellingen gereageerd.
1.4 De zitting is vervolgens voor enige tijd geschorst.
1.5 Na hervatting van de zitting delen partijen mede een regeling te hebben getroffen. Omdat na inventarisatie van deze regeling bleek dat [S.] zich hierin niet kon vinden, heeft de voorzieningenrechter de "regeling" niet opgenomen.
1.6 De uitspraak van het vonnis is vervolgens bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [S.] en [C. cs.] zijn per 1 november 2000 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. Op grond van deze overeenkomst hebben [C. cs.] het beheer van de assurantieportefeuille van [S.] op zich genomen. Per 1 juli 2001 heeft [S.] deze overeenkomst opgezegd.
2.2 In het kader van de samenwerkingsovereenkomst hebben [C. cs.] aan [S.] een bedrag van fl. 125.000,-- geleend tegen een rente van 8 % per jaar. De maandelijkse aflossingen bedroegen fl. 1220,65.
2.3 [C. cs.] hebben, nadat is gebleken dat [S.] zich niet aan zijn maandelijkse betalingsverplichting hield, eind oktober 2001 ter verzekering van hun vordering op [S.] derdenbeslag gelegd onder alle verzekeringsmaatschappijen waarvoor [S.] als tussenpersoon werkzaam is c.q. is geweest. De beslagen betreffen hoofdzakelijk de provisies welke [S.] toekomen terzake de door hem afgesloten verzekeringen.
De beslagen zijn inmiddels overgegaan in de executoriale fase, nadat [S.] in de aanhangige bodemprocedure bij comparitie na antwoord d.d. 13 juni 2002 heeft verklaard het bedrag van fl. 125.000,-- te vermeerderen met 8 % rente per jaar aan [C. cs.] verschuldigd te zijn.
2.4 [S.] stelt dat de onder het beslag vallende provisie inkomsten onder het loonbegrip van artikel 475 sub b jo. 475 sub c Rechtsvordering vallen en dat hij herhaaldelijk aan [C. cs.] heeft verzocht om de beslagvrije voet toe te passen hetgeen door [C. cs.] is geweigerd.
2.5 Op grond van het voorgaande heeft [S.] in dit kort geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [C. cs.] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot voldoening van een bedrag,
ten titel van voorschot, ad €euro 8.800,--;
II. [C. cs.] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na het ten deze te wijzen vonnis, de beslagen
maatschappijen te hebben aangewezen de beslagvrije voet toe te passen met ingang van de maand november 2002,
onder deugdelijke overlegging van de aanwijzing aan [S.], een en ander op verbeurte van een dwangsom van €
euro 500,-- per dag, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen, dat [C. cs.] ofwel de aanwijzing ofwel de
deugdelijke overlegging van de aanwijzing aan [S.] hebben nagelaten;
III. Cordewener te veroordelen in de kosten van het geding.
2.6 [C. cs.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Gezien het financiële belang van [S.] bij de onderhavige vordering is voldoende spoedeisend belang gegeven.
3.2.1 [C. cs.] voeren vooraleerst het verweer dat de aan [S.] toekomende provisies niet vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 475c Rechtsvordering (Rv).
Zij stellen hiertoe dat loon slechts wordt genoten indien er sprake is van een arbeids-overeenkomst, hetgeen in de relatie van [S.] met de verzekeringsmaatschappijen niet het geval is.
3.2.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het provisie-inkomen dat door [S.] wordt ontvangen geen loon is uit een arbeidsovereenkomst.
In de Kamerstukken II, 1982/83, 17 897, nr. 3 is te lezen dat: "de overweging die heeft geleid tot de regeling van de beslagvrije voet van loon (artikel 475 c RV), in gelijke mate geldt voor andere periodieke betalingen voor verricht werk waaraan geen arbeids-overeenkomst in de zin der wet ten grondslag ligt. De gedachte is dat degene die zijn noodzakelijke uitgaven uit deze periodieke inkomsten moet bekostigen, voor de lopende kosten van het bestaan nog juist genoeg in handen moet krijgen, ook al ligt er beslag op dit inkomen".
Gezien het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [S.] periodiek te ontvangen provisie-inkomsten, die een regelmatige inkomstenbron vormt, onder het loonbegrip van artikel 475c Rv valt.
Dit door [C. cs.] gevoerde verweer treft derhalve geen doel.
3.3.1 Verder stellen [C. cs.] dat [S.] niet over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland beschikt. [S.] staat weliswaar ingeschreven aan het adres te [W.], doch deze woning is inmiddels verkocht. De woning is bovendien reeds enige tijd afgesloten van gas, water en licht, zodat bewoning niet meer mogelijk is. [C. cs.] stellen dat [S.] daarom niet op grond van artikel 475 e Rv zijn recht op toepassing van de beslagvrije voet kan doen gelden.
3.3.2 [S.] stelt dat hij staat ingeschreven aan het adres te [W.], gemeente [N.]. Hij is van gas, water en licht afgesloten omdat hij niet meer in staat was de rekeningen hiervoor te betalen.
[S.] betwist verder dat zijn woning is verkocht en stelt nog steeds aan het adres te [W.] te wonen.
3.3.3 De voorzieningenrechter acht het voorshands, gezien het ter zitting gestelde en de overgelegde stukken, niet aannemelijk dat [S.] niet aan het adres te [W.] woont. Het door [C. cs.] gevoerde verweer wordt daarom verworpen.
3.4.1 [C. cs.] stellen vervolgens dat de beslagvrije voet door [S.] onjuist is berekend. Omdat [S.] naast zijn inkomsten als tussenpersoon, andere periodieke inkomsten heeft. [S.] werkt, zo stellen [C. cs.], in Duitsland als D.J. en is daarnaast werkzaam als dansinstructeur. Dit wordt door [S.] bevestigd omdat hij in de uitgebrachte dagvaarding stelt dat hij tijdens de beslaglegging "met andere werkzaam-heden zijn hoofd net boven water heeft kunnen houden".
[C. cs.] stellen tevens dat [S.] vanaf november 2001, derhalve tijdens de beslaglegging, nog tot minimaal € [euro 6.000,--],-- aan premies heeft geïnd bij diverse (voormalige) cliënten. Zij verwijzen hiervoor naar het overgelegde overzicht van Van Dien Assuradeuren B.V. Deze door [S.] geïnde premies zijn deels ten koste gegaan van de onder het beslag liggende provisies. De verzekeringsmaatschappijen plegen de per kas geïnde premies te verrekenen met de aan de tussenpersoon toekomende provisie. [S.] heeft in veel gevallen niet aan de verzekeringsmaatschappijen gemeld dat hij de premies heeft geïnd. Het gevolg hiervan is dat de verzekeringsmaatschappijen een incassobrief aan de betreffende cliënt sturen en deze nog een keer de premie moet betalen. In sommige gevallen blijkt een cliënt dan niet meer verzekerd te zijn.
3.4.2 [S.] heeft ter zitting betwist als D.J. of dansinstructeur werkzaam te zijn geweest. Hij stelt ten tijde van de beslaglegging voor een bedrag van ongeveer € euro 1.500,-- aan premies te hebben geïnd. Deze premies zijn niet door hem afgedragen maar -naar de voorzieningenrechter begrijpt- verrekend met aan hem toekomende provisies door de betreffende verzekeringsmaatschappijen.
Voorts heeft hij inkomsten verkregen door het invullen van belastingformulieren voor cliënten.
3.4.3 Gelet op het door [S.] gestelde staat vast dat hij ten tijde van de beslaglegging
werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij inkomsten heeft ontvangen. Onduidelijk is tot welke hoogte hij deze inkomsten heeft verkregen.
3.5 Nu onduidelijk is tot welke hoogte [S.] inkomsten heeft ontvangen tijdens de beslaglegging en in het kader van dit kort geding geen plaats is voor nader onderzoek hieromtrent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat vordering onder I van het petitum niet voor toewijzing vatbaar is.
3.6 De voorzieningenrechter acht het voorshands aannemelijk dat [S.] vanaf augustus 2002, de datum van overgelegde aanvraag voor bijstandsuitkering, te weinig inkomsten heeft. Verder is door [S.] ter zitting onbetwist gesteld dat niet door alle verzekerings-maatschappijen de aan hem toebehorende portefeuilles zijn teruggenomen.
De voorzieningenrechter is gezien het bovenstaande van oordeel dat de vordering onder II van het petitum voor toewijzing vatbaar is met dien verstande dat de beslagvrije voet toegepast dient te worden vanaf augustus 2002.
De gevorderde dwangsom van € 500,-- per dag zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,--.
In het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningen-rechter aanleiding de kosten van dit kort geding te compenseren.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
Veroordeelt [C. cs.], hoofdelijk, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de beslagen maatschappijen aan te wijzen de beslagvrije voet toe te passen met ingang van de maand augustus 2002, onder deugdelijke overlegging van deze aanwijzing aan [S.], een en ander op verbeurte van een dwangsom van € euro 500,-- per dag, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen, met een maximum van euro 10.000,-- dat [C. cs.] ofwel de aanwijzing ofwel de deugdelijke overlegging van de aanwijzing aan [S.] hebben nagelaten;
Compenseert de kosten van het geding aldus, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
BC