ECLI:NL:RBMAA:2002:AF1234

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
74377
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van den Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een paard en de beoordeling van eigendomsoverdracht

Op 28 november 2002 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis gewezen in een civiele zaak betreffende de vordering van [P.] tot afgifte van het paard 'Sabatini'. [P.] stelde dat hij door betaling van een koopsom van f 7.000,-- aan de dochter van [H.], de vermeende eigenaresse van het paard, en de overhandiging van de papieren, eigenaar was geworden. [H.] betwistte echter dat zijn dochter bevoegd was om het paard te verkopen, omdat volgens hem [Ph.] de werkelijke eigenaar was op basis van een eerdere koopovereenkomst in 2000.

De rechtbank oordeelde dat voor de overdracht van een goed een geldige titel en de beschikking over het goed vereist zijn. Aangezien [H.] de houder van het paard was en er geen bewijs was dat de overdracht aan [P.] had plaatsgevonden, kon de vordering tot afgifte niet worden toegewezen. De rechtbank wees de vordering van [P.] af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van [H.].

In het bevoegdheidsincident en het incident tot voeging werden ook kostenveroordelingen uitgesproken. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, waarbij de procesvertegenwoordigers van de partijen aanwezig waren.

Uitspraak

Vonnis : 28 november 2002
Zaaknummer : 74377 / HA ZA 02-403
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[L.] [P.],
wonende te [M.],
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident tot onbevoegdverklaring, tevens verweerder in het incident tot voeging,
procureur mr. J.J.M. Goumans (toevoeging);
tegen:
[W.] [H.],
wonende te [S.],
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident tot onbevoegdverklaring, tevens verweerder in het incident tot voeging,
procureur mr. E.G.W. Hendriks;
en
[J.] [Ph.],
wonende te [C.],
eiser in het incident tot voeging, tevens gedaagde na voeging,
procureur mr. E.G.W. Hendriks.
1. Het verdere verloop van de procedure
In de hoofdzaak
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een compari-tie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
In het bevoegdheidsincident en het incident tot voeging
Partijen hebben vonnis gevraagd op het rechtbankdossier waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 [P.] vordert afgifte van het paard "Sabatini" daartoe stellende dat hij door betaling van een koopsom van f 7.000,-- aan de dochter van [H.], als eigenaresse van het paard, en overhandiging van de papieren van het paard aan hem, daarvan eigenaar is geworden.
2.2 Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens een geldige titel, door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
[P.] stelt van een beschikkingsbevoegd persoon te hebben gekocht. Door [H.] wordt betwist dat zijn dochter bevoegd was over het paard te beschikken. Naar zijn stellingen is zijn dochter nooit eigenaar geweest van het betreffende paard omdat [Ph.] daarvan reeds eigenaar was ingevolge een koopovereenkomst in 2000.
De rechtbank is van oordeel dat een uitspraak hierover in het midden kan blijven en wel vanwege het hierna overwogene.
2.3 Vast staat dat de koop is gesloten in de stoeterij van de dochter van [H.] gelegen te Waterval. Het paard is niet direct ter plaatse geleverd. Tussen de dochter van [H.] en [P.] werd, aldus [P.], afgesproken dat het paard nog een paar dagen zou blijven staan in de wei achter het huis van de andere dochter van [H.].
Volgens [H.], hetgeen door [P.] niet wordt betwist, was deze wei zijn eigendom. Dat betekent dat op het moment van de koop [H.], volgens de stellingen van [P.], houder was van het betreffende paard, het stond tenslotte op zijn wei. Ingevolge artikel 3:115 onder c van het Burgerlijk Wetboek gaat het bezit van het paard dan niet over op de verkrijger voordat de derde, in casu [H.], de overdracht heeft erkend, dan wel de vervreemder of de verkrijger, in casu de dochter van [H.] respectievelijk [P.], de overdracht aan hem heeft medegedeeld. Niet gesteld noch gebleken is dat aan één van deze voorwaarden is voldaan zodat levering van het paard niet heeft plaatsgevonden en [P.] dan ook geen afgifte daarvan kan vorderen. Het feit dat de papieren van het paard direct na betaling van de koopsom aan [P.] zijn afgegeven doet hieraan niet af nu daarmee niet de eigendom van een roerende zaak overgaat.
De vordering van [P.] zal dan ook worden afgewezen en hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
In het bevoegdheidsincident
2.4 Hierin hoeft nog slechts een oordeel te worden gegeven omtrent de kosten. Nu deze vordering is afgewezen zal [H.] de kosten daarvan moeten dragen.
In het incident tot voeging
2.5 Door [P.] is afgifte van het betreffende paard gevorderd. De stellingen van [Ph.] zijn niet van belang geweest voor het oordeel in deze zaak. De kosten van dit incident moeten dan ook voor [Ph.] blijven.
3. De uitspraak
De rechtbank:
In de hoofdzaak
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [P.] in de kosten aan de zijde van [H.] gevallen en tot op heden begroot op € euro 193 aan griffierecht en € euro 662,-- voor salaris procureur;
in het bevoegdheidsincident
veroordeelt [H.] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [P.] gevallen en tot op heden begroot op € euro 331,-- voor salaris procureur, op de voet van het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te voldoen aan de griffier van deze rechtbank;
in het incident tot voeging
veroordeelt [Ph.] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [P.] gevallen en tot op heden begroot op €euro 331,-- voor salaris procureur, op de voet van het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te voldoen aan de griffier van deze rechtbank;
In de hoofdzaak, het bevoegdheidsincident en het incident tot voeging
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.