ECLI:NL:RBMAA:2002:AF0936

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005444-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en afpersing in Maastricht met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en afpersing. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, waar de verdachte samen met anderen een persoon, aangeduid als [slachtoffer], zou hebben bedreigd en gedwongen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen, waaronder een halsketting en kleding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de [slachtoffer] hebben gedwongen om op de rand van een stadsomwalling te zitten, waarbij de [slachtoffer] is geduwd, wat leidde tot een val. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire aanklacht van afpersing, gepleegd met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het geweld en de bedreiging een grote impact hebben gehad op het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, en is verplicht om een schadevergoeding van € 3.438,87 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere strafblad, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke vrijspraak en een straf die de ernst van de feiten weerspiegelt.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005444-02
Datum uitspraak: 19 november 2002
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum/plaats],
wonende te [woonplaats/adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2002.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg(en), de Vijfkoppen en/of het Monseigneur Nolenspark, in elk geval op en/of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans hij, verdachte, alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tesamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans hij, verdachte, alleen, die [slachtoffer] heeft/hebben laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling en/of die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd met de benen aan de buitenkant van dat rondeel te gaan zitten en/of die [slachtoffer] een duw heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten van bedreiging en/of mishandeling van die [slachtoffer] en/of afpersing van een halsketting en/of de kleding en/of het schoeisel en/of een ring van die [slachtoffer] en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg(en) de Vijfkoppen en/of het Monseigneur Nolenspark, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een halsketting, kleding, schoeisel en/of een ring, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingesloten, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen de trap van een stadsomwalling op te gaan, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd om te luisteren, anders zou hem iets worden aangedaan, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedreigd met een mes neer te steken of met een geweer dood te schieten als hij geen eerlijk antwoord zou geven en/of genoemde [slachtoffer] een mes heeft/hebben getoond en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd dat als hij niet snel genoeg was hij/zij, verdachte(n) zijn vinger zou(den) afsnijden en/of die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, geschopt en/of van die stadsomwalling naar beneden heeft/hebben geduwd;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht tesamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg de Vijfkoppen, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een halsketting, kleding, schoeisel en een ring, toebehorende aan genoemde [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd om te luisteren, anders zou hem iets worden aangedaan, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedreigd dood te schieten als hij geen eerlijk antwoord zou geven en die [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit, dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid, juncto artikel 312, tweede lid, onder 1° en 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit van ernstige aard. Er is sprake van een feit met een gewelddadig karakter, waarbij door verdachte en diens mededader gedurende geruime tijd lichamelijk geweld jegens het slachtoffer is toegepast, het slachtoffer tot afgifte van zijn sieraden en kleding is gedwongen en gedreigd is het slachtoffer dood te schieten als hij geen eerlijk antwoord zou geven.
Door het slachtoffer steeds weer te vragen of hij homo was, hem te dwingen zich te ontkleden en zijn kleding vervolgens over de muur naar beneden te gooien, hebben verdachte en zijn mededader(s) het slachtoffer bewust vernederd.
Door een feit als het onderhavige wordt de rechtsorde in ernstige mate geschokt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven - en hun naasten - in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep daarvan ondervinden, zoals het slachtoffer ook in zijn verklaring van 1 oktober 2002 heeft aangegeven.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
Wat de persoon van verdachte betreft houdt de rechtbank voorts rekening met het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 30 september 2002 dat over verdachte is opgemaakt. De rechtbank ziet, gelet op dit rapport, geen aanleiding aan het voorwaardelijk deel van na te melden straf een bijzondere voorwaarde te verbinden.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hierna te noemen benadeelde partij [slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank in het belang van [slachtoffer] voornoemd, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Straf-
recht aan verdachte opleggen.
De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is tevens het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 3.438,87 en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Bij de ter zake uit te spreken veroordeling zal rekening worden gehouden met de omstandigheid dat uit het onderzoek ter terechtzitting tevens is gebleken dat verdachte tezamen met zijn mededader(s) voor de hier bedoelde schade aansprakelijk is.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot TIEN MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer], te betalen een bedrag ad. € 3.438,87 (zegge: drieduizend vierhonderdachtendertig Euro en zevenentachtig Eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 3.438,87 met dien verstande dat, indien verdachte of zijn mededader(s) dit bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, de ander(en) zal (zullen) zijn gekweten;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] voornoemd in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat, indien verdachte of zijn mededader(s) aan meergenoemde benadeelde partij [slachtoffer] voormeld bedrag ad. € 3.438,87 heeft (hebben) voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte of zijn mededader(s) aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag ad. € 3.438,87 heeft (hebben) voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan meergenoemde benadeelde partij [slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. P.E.C.M. Dahmen en mr. L.M.I.A. Bregonje, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2002.