ECLI:NL:RBMAA:2002:AE9826

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
63638 – HA ZA 01 - 156
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Laumen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 24 oktober 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap [partij D.] en [partij O.]. De procedure betreft een geschil over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. Na een incidenteel vonnis op 26 juli 2001 heeft [partij O.] een conclusie van antwoord in conventie en een conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie ingediend. [partij D.] heeft hierop gereageerd met een conclusie van repliek en een vermindering van eis. De rechtbank heeft de partijen verzocht om een gerechtelijke plaatsopneming en een comparitie van partijen te houden om de plaatselijke gesteldheid te beoordelen en een regeling te beproeven.

Het geschil draait om verschillende tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst door [partij D.], waaronder niet-tijdige oplevering, onvoldoende toezicht, en het monteren van ongeschikte materialen. [partij O.] vordert onder andere een partiële ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding voor de geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij O.] zijn vorderingen voldoende heeft onderbouwd en dat de verweren van [partij D.] niet opwegen tegen de tekortkomingen die zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata en heeft verdere beslissingen aangehouden.

De rechtbank heeft in haar vonnis de partijen opgeroepen om in persoon te verschijnen en heeft de nodige voorwaarden gesteld voor de gerechtelijke plaatsopneming. De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van contractuele verplichtingen en de gevolgen van tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst.

Uitspraak

Vonnis : 24 oktober 2002
Rolnummer : 63638 - HA ZA 01 - 156
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van
burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij D.]
gevestigd te [E.],
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen;
tegen:
[partij O.],
wonende te [S.],
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. J.L.H. Holthuijsen.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Na het incidenteel vonnis d.d. 26 juli 2001 heeft [partij O.] een conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie genomen en daarbij producties in het geding gebracht. Hierop heeft [partij D.] een conclusie van repliek, tevens vermindering van eis en tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie genomen waarbij eveneens producties in het geding werden gebracht.
1.2 Vervolgens heeft [partij O.] een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie genomen en heeft [partij D.] een conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie genomen.
1.3 Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
In conventie:
2.1 Voor een weergave van het geschil wordt verwezen naar 2.1 en 2.2 van het vonnis van 26 juli 2001.
2.2 Bij conclusie van repliek heeft [partij D.] erkend dat op de gevorderde hoofdsom inmiddels door [partij O.] een bedrag ad
f 6.000,-- werd betaald. [partij D.] wenst met dit bedrag haar vordering dan ook te verminderen weshalve haar vordering thans luidt:
dat [partij O.] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de somma van f 7.100,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2000, althans vanaf zodanig tijdstip als de rechtbank in goede justitie vermeent te moeten bepalen, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [partij O.] in de kosten van het geding.
2.3 De vordering wordt door [partij O.] weersproken waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
In voorwaardelijke reconventie:
2.4 [partij O.] baseert haar vordering op de stelling dat [partij D.] toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van haar jegens hem bestaande verbintenissen en wel om de navolgende redenen.
Niet-tijdige oplevering
2.4.1 Conform overeenkomst van partijen diende het werk door [partij D.] te worden opgeleverd op 9 juni 2000. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden verbleef [partij O.] met zijn gezin gedurende vijf weken in een bungalow daar zijn huis in feite onbewoonbaar was geworden. Bij terugkeer in de woning op 9 juni 2000 bleek echter van een voor [partij O.] bewoonbaar huis nauwelijks sprake te zijn. [partij O.] stelt zich op het standpunt dat, nu [partij D.] gedurende de eerste twee weken dat [partij O.] in genoemde bungalow verbleef verzuimd heeft werkzaamheden uit te voeren, het billijk is dat de kosten van twee weken huur van de betrokken bungalow - belopende een bedrag ad f 1.100,00 - als vergoeding voor de door [partij O.] geleden vertragingsschade voor rekening van [partij D.] dienen te komen. In elk geval dient [partij D.] wegens de hier bedoelde vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden en de daarmede gepaard gaande derving van woongenot aan de zijde van [partij O.], genoemd bedrag aan [partij O.] te voldoen bij wijze van vergoeding van immateriële schade.
Onvoldoende toezicht door [partij D.] tijdens de uitvoering der werkzaamheden leidende tot urenverlies bij [partij O.] ter voorkoming of beperking van (verdere) schade
2.4.2 [partij D.] heeft op zich genomen om toezicht te houden op tijdige en correcte uitvoering van de werkzaamheden. Daar hij zich in deze niet behoorlijk van zijn taak heeft gekweten heeft [partij O.] dit talloze malen zelf moeten doen zoals blijkt uit het door hem overgelegde overzicht. Hieruit vloeit voort een bedrag ad f 2.400,-- als redelijke kosten door [partij O.] gemaakt ter voorkoming of beperking van schade zoals bedoeld in artikel 6:96, lid 2 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Om hem moverende redenen zal [partij O.] in dit verband thans geen schadevergoeding vorderen maar partiële ontbinding.
Levering en plaatsing van te kleine badkranen
2.4.3 [partij D.] heeft te kleine badkranen gemonteerd waardoor het water niet rechtstreeks in het bad loopt maar langs de badrand en (daardoor) gedeeltelijk naast het bad terecht komt.[partij O.] vordert dat alsnog passende kranen gemonteerd worden en indien deze vordering niet toewijsbaar geacht wordt dat in dit geval de overeenkomst wegens tekortkoming partieel wordt ontbonden.
Het "opwaterend" gemonteerde douchezitje
2.4.4 Door [partij D.] werd als onderdeel van de overeenkomst een douchezitje geleverd en vervolgens gemonteerd in de douchecabine. In tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is werd dit zitje niet "afwaterend" gemonteerd maar "opwaterend" waardoor er water op blijft staan dat voor schimmelvorming zorgt. Met betrekking tot dit zitje vordert [partij O.] alsnog (deugdelijke) nakoming, althans partiële ontbinding van de overeenkomst.
Plaatsing van een granieten vloer met gelijke stroken
2.4.5 [partij D.] heeft in de badkamer een granietenvloer gelegd van stroken van gelijke lengte terwijl was overeengekomen het leggen van een vloer met stroken van wisselende lengte.
Wegens tekortkoming in de nakoming vordert [partij O.] in dit geval partiële ontbinding van de overeenkomst.
Door [partij D.] veroorzaakte schade aan de muur en het plafond in de gang en aan de muur van de slaapkamer
2.4.6 De muur in de gang van de woning van [partij O.] is beschadigd door personeel van [partij D.] terwijl het plafond aldaar is beschadigd door water dat is binnengedrongen tengevolge van een fout van de door [partij D.] ingeschakelde dakdekker. Voorts is de muur van de slaapkamer door [partij D.] beschadigd bij het boren ten behoeve van de ophanging van het waterreservoir van het toilet in de badkamer. In dit geval vordert [partij O.] herstel van de aangerichte schade, althans partiële ontbinding van de overeenkomst op dit punt.
2.5 Gelet op het voorgaande en op alle verdere omstandigheden van het geval is [partij O.] van mening dat - in ieder geval - een partiële ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is in dier voege dat [partij D.] in dat geval niets meer van [partij O.] zal hebben te vorderen.
2.6 Op voormelde gronden vordert [partij O.] dat de rechtbank bij vonnis:
1. Zal verklaren voor recht dat [partij D.] tekort is geschoten in de nakoming van haar jegens [partij O.] uit de overeenkomst van aanneming voortvloeiende verplichtingen door het werk niet tijdig op te leveren en/of door onvoldoende toezicht te houden op de correcte en tijdige uitvoering van het werk en/of door in de badkamer van [partij O.] te kleine badkranen te monteren en/of door het douchezitje in de douchecabine van [partij O.] onjuist te monteren en/of door in de badkamer van [partij O.] granieten stroken van gelijke lengte te leggen en/of door schade te veroorzaken aan muur en plafond in de gang en aan de muur in de slaapkamer van [partij O.];
2. [partij D.] zal veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis alsnog en op correcte wijze het douchezitje te monteren en passende badkranen in de badkamer van [partij O.] te monteren, zulks op straffe van een dwangsom van f 500,00 voor elke dag of deel daarvan dat [partij D.] na het verstrijken van genoemde termijn in gebreke zal blijven integraal aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
3. [partij D.] zal veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de schade aan muur en plafond in de gang en aan de muur in de slaapkamer van [partij O.] te (doen) herstellen, zulks eveneens op straffe van een dwangsom van f 500,00 voor elke dag of deel daarvan dat [partij D.] na het verstrijken van genoemde termijn in gebreke zal blijven integraal aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
4. De tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk partieel zal ontbinden, en wel tot een bedrag van
f 5.614,36, primair op grond van alle wél in petitum 1, doch niet in petitum sub 2 en 3 genoemde tekortkomingen van [partij D.], en subsidiair op grond van alle in petitum sub 1 genoemde tekortkomingen van [partij D.];
een en ander met veroordeling van [partij D.] in reconventie in de kosten van het geding.
2.7 De vordering in voorwaardelijke reconventie wordt slechts ingesteld voor het geval de rechtbank [partij D.] in diens conventionele vordering niet niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.8 De vordering van [partij O.] wordt door [partij D.] weersproken waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
3. De beoordeling
In conventie:
3.1 Als eerste verweer tegen de vordering van [partij D.] voert [partij O.] aan dat [partij D.] hem "rauwelijks heeft gedagvaard en deswege niet-ontvankelijk dient te worden verklaard".
Geheel daargelaten het feit of er in casu wel sprake is van "rauwelijks" dagvaarden van [partij O.] dient het hier door [partij O.] gevoerde verweer reeds aanstonds verworpen te worden gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1998, NJ 1999, 642. In zijn noot bij dit arrest merkt de annotator op: "Als algemene regel geldt in ons procesrecht dat de eiser die de gedaagde rauwelijks dagvaardt, niet uit dien hoofde niet-ontvankelijk is. Voor die regel bestaat goede grond, alleen al omdat menigmaal het aanhangig maken van het geding noodzakelijk is voor het behoud van de rechten van eiser. Maar dat is niet de enige grondslag van de regel. De eiser kan alleen niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer hij geen recht heeft tot het instellen van de rechtsvordering. Is aan de materieelrechtelijke voorwaarden voor de rechtsvordering voldaan, kan de kwestie van de ontvankelijkheid geen rol meer spelen….."
3.2 Vervolgens voert [partij O.] het verweer dat tussen partijen terzake de beslechting van de tussen hun gerezen geschillen uitdrukkelijk bindend advies werd overeengekomen. Nu die in deze voorgeschreven weg door [partij D.] niet is gevolgd dient deze in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Weliswaar staat voor de rechtbank vast dat [partij D.], voorafgaande aan de door haar uitgebrachte dagvaarding, niet de weg heeft gevolgd zoals voorgeschreven door het bepaalde in artikel 19, lid 3 van de door haar gehanteerde en in deze toepasselijke algemene voorwaarden. Ook staat vast dat de "aanmaning" van 10 oktober 2000 in deze niet kan worden beschouwd als een aan [partij O.] gerichte vraagstelling zoals bedoeld in voornoemd artikel. Dat een en ander in casu echter zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering van [partij D.] en niet tot de onbevoegdheid van de rechtbank baseert [partij O.] op een dienaangaande relevante redenering weergegeven in een annotatie (onder pt. 2) geplaatst bij het arrest van de Hoge Raad van 22 november 1985, NJ 1986, 275. Hierin wordt door de betrokken annotator een verband gelegd tussen de (toenmalige) processuele verwerking van een (geslaagd) beroep op een arbitraal beding en de processuele verwerking van een dergelijk beroep op een contractueel beding terzake bindend advies en wel in die zin dat in beide gevallen de rechterlijke beslissing gegeven dient te worden in het kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van de betrokken partij. Nu echter de wetgever inmiddels bij het arbitraal beding een dergelijk beroep heeft geplaatst in het kader van de vraag naar de rechterlijke bevoegdheid - zie artikel 1022 Rv (oud en nieuw) - ziet de rechtbank geen aanleiding om, met handhaving van het door de hiervoor bedoelde annotator gelegde verband tussen het arbitraal beding en het beding terzake bindend advies, terzake een beroep op een overeengekomen bindend advies anders te oordelen.
3.3 Op het betoog waarbij [partij O.] de rechtbank verzoekt om voor het geval dat hij, [partij O.], in de proceskosten zou worden veroordeeld rekening te houden met het feit dat [partij D.] door niet de "goedkopere" bindend adviesprocedure te volgen hem, [partij O.], nodeloos "op kosten jaagt" zal door de rechtbank nader worden ingegaan bij het nemen van een beslissing omtrent een eventuele kostenveroordeling.
In conventie en in reconventie:
3.4 Nu uit het voorgaande volgt dat de verweren van [partij O.] voorzover gericht op de niet-ontvankelijkheid van de in conventie ingestelde vordering van [partij D.] door de rechtbank worden verworpen is de voorwaarde verbonden aan de reconventionele vordering van [partij O.] vervult en zal de rechtbank die vordering thans mede in haar beoordeling betrekken.
3.5 [partij O.] erkent dat de thans door [partij D.] van hem gevorderde hoofdsom ad f 5.614,36 aan hem is gefactureerd en dat hij dit bedrag tot nu toe onbetaald heeft gelaten. Ter rechtvaardiging hiervoor stelt [partij O.] dat [partij D.] terzake de overeengekomen werkzaamheden niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en hij beroept zich dan ook als verweer tegen de vordering van [partij D.] op een hem toekomend opschortingsrecht terwijl hij tevens dit standpunt ten grondslag legt aan een zijn (reconventionele) vordering. Tegen deze stellingname van [partij O.] voert [partij D.] gemotiveerd verweer.
3.6 Al hetgeen door [partij O.] in dit verband wordt aangevoerd zal, gelet op de betwisting van [partij D.], te zijner tijd door [partij O.] dienen te worden bewezen. Slaagt hij daarin niet, of niet volledig, dan ligt de conventionele vordering van [partij D.], in ieder geval grotendeels, voor toewijzing gereed en zal zijn vordering, in ieder geval grotendeels, moeten worden afgewezen.
3.7 Alvorens in deze verder te beslissen ziet de rechtbank in het door beide partijen over en weer gestelde voorhands voldoende aanleiding een gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging te bevelen, welke direct aansluitend gecombineerd zullen worden met een comparitie van partijen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een regeling.
Daarbij dienen alle bescheiden welke op deze zaak betrekking hebben of kunnen hebben ten minste acht dagen vóór de comparitiedatum aan de rechtbank en in afschrift aan de wederpartij te zijn overgelegd.
3.8 In afwachting van deze descente en comparitie houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
4. De uitspraak
De rechtbank:
In conventie en in reconventie:
Beveelt een gerechtelijke plaatsopneming - direct aansluitend gevolgd door een comparitie van partijen - van de in deze zaak bedoelde ruimten ten huize van partij [partij O.] te [S.] teneinde de plaatselijke gesteldheid op te nemen en die zaken te bezichtigen waarvan door party [partij O.] wordt gesteld dat partij [partij D.] terzake is tekort geschoten waarna - indien alsdan nog noodzakelijk - van het een en ander proces-verbaal zal worden opgemaakt;
Bepaalt voor het toepasselijke geval, dat het in artikel 226 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) bedoelde proces-verbaal uiterlijk veertien dagen na de dag van voormelde verrichtingen ter griffie van de rechtbank dient te zijn neergelegd;
Gelast partijen in persoon, [partij D.] rechtsgeldig vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om een regeling te treffen, desgewenst vergezeld van haar raadslieden aldaar te verschijnen teneinde inlichtingen te verstrekken en een regeling te beproeven;
Bepaalt dat deze gerechtelijke plaatsopneming , bezichtiging en comparitie zullen plaatsvinden op een na opgave van de verhinderdata van beide partijen te bepalen dag en uur;
Verwijst de zaak naar de rol van 7 november 2002 voor opgave van verhinderdata van beide partijen in de periode van drie maanden volgende op laatstgenoemde datum;
Houdt iedere verdere beslisising aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Laumen, rechter
en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.