ECLI:NL:RBMAA:2002:AE9809

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72207/HA ZA 02-93
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sijmonsma
  • A. Laumen
  • J. Schreinemakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van factuur door buitenlandse vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. [Geïntimeerde] heeft in opdracht van de buitenlandse vennootschap CV op aandelen [G.W.] administratieve werkzaamheden verricht en vordert betaling van een factuur ter hoogte van f 2.083,51, vermeerderd met rente en incassokosten. De kantonrechter heeft [appellant], de buitenlandse vennootschap en een derde partij hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van f 2.436,87.

[Appellant] is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Hij voert aan dat er een fout is gemaakt bij de inschrijving van de vennootschap in het Handelsregister, waardoor hij niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld. De rechtbank overweegt dat de inschrijving in het Handelsregister niet kan worden tegengeworpen aan onkundige derden, maar dat [appellant] moet bewijzen dat de foutieve inschrijving niet door zijn toedoen is veroorzaakt.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen door [appellant] en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Maastricht, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis : 24 oktober 2002
Rolnummer : 72207/HA ZA 02-93
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Appellant],
wonende te [G.],
appellant,
procureur mr. J.K.M. Hensels,
tegen:
[Geïntimeerde],
wonende te [K.],
geïntimeerde,
procureur mr. G.M.J. Diederen.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar de vonnissen van de kantonrechter te [H.] van 9 februari 2000, 3 mei 2000 en 22 augustus 2001 gewezen onder zaak/rolnr. 42683 cv 98-1538 tussen appellant, verder te noemen [appellant], als één van de gedaagden in conventie en als één van de eisers in reconventie en geïntimeerde, verder te noemen [geïntimeerde], als eiser in conventie en verweerder in reconventie. Genoemde vonnissen zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[Appellant] is bij dagvaarding van 22 november 2001, derhalve tijdig, bij deze rechtbank in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen van 3 mei 2000 en 22 augustus 2001. [Appellant] heeft vervolgens, onder overlegging van het procesdossier in eerste aanleg, een memorie van grieven genomen. [Geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen waarna partijen vonnis hebben gevraagd op de stukken. De uitspraak van dat vonnis is nader bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende.
[Geïntimeerde] stelt dat hij in opdracht en voor rekening van de buitenlandse vennootschap CV op aandelen [G.W.], [appellant] en een zekere [heer H.] administratieve werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij de opdrachtgever heeft gefactureerd voor een bedrag van f 2.083,51. Omdat de opdrachtgever dit bedrag niet wenst te betalen, heeft [geïntimeerde] de buitenlandse vennootschap CV op aandelen [G.W.], [appellant] en [de heer H.] voor de kantonrechter te [H.] gedagvaard en heeft hij gevorderd dat de kantonrechter de drie genoemde personen hoofdelijk zal veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen f 2.083,51 te vermeerderen met de reeds opeisbare rente van f 53,36 en f 300,- buitengerechtelijke incassokosten.
3.2 De kantonrechter heeft in conventie de CV op aandelen [G.W.], [appellant] en [de heer H.] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen f 2.436,87 vermeerderd met de contractuele rente vanaf 17 april 1998 onder afwijzing van de reconventionele vordering en met veroordeling van de CV op aandelen [G.W.], [appellant] en [de heer H.] in de proceskosten. Gelet op de hoogte van de reconventionele vordering kan [appellant] op grond van art. 253 Rv.oud in zijn beroep worden ontvangen.
3.3 [Appellant] kan zich met de in conventie gegeven beslissing niet verenigen en is daartegen bij deze rechtbank in appèl gekomen onder het aanvoeren van twee grieven welke nader zijn toegelicht in de memorie van grieven. [Appellant] vordert uiteindelijk dat de rechtbank de vonnissen van de kantonrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren althans hem de vordering zal ontzeggen met veroordeling van hem in de kosten van de procedure in beide instanties.
Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de memorie van antwoord.
4. De beoordeling
4.1.1 [Appellant] stelt in zijn eerste grief dat er bij de inschrijving van [G.W.] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel een fout is gemaakt : per abuis is ingeschreven de rechtspersoon "CV op aandelen [G.W.]" (hierna CVOA) terwijl ingeschreven had dienen te zijn de "CV met beperkte aansprakelijkheid [G.W.]" (hierna CVBA). Nu de vennoten in een CV met beperkte aansprakelijkheid niet hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld, had de vordering afgewezen dienen te worden.
Bij de beoordeling van deze grief dient voorop te worden gesteld dat [geïntimeerde] bij repliek in conventie heeft overgelegd een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel alhier dd 26 november 1997 waarin is vermeld dat is ingeschreven de CV op aandelen [G.W.] met als bestuurder [appellant]. Verder is van belang dat de dagvaarding in eerste aanleg na 26 november 1997 is uitgereikt en dat niet is gebleken dat ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding de inschrijving van de CVOA was gewijzigd. Op grond van art. 18, lid 3 Handelsregisterwet kan aan onkundige derden de onjuistheid van een inschrijving in het Handelsregister niet worden tegengeworpen. Voorzover [appellant] heeft willen stellen dat [geïntimeerde], gelet op de aard van de door hem verrichte werkzaamheden, niet als onkundig mag worden beschouwd, wordt die stelling verworpen nu zij door [geïntimeerde] is ontkend en vervolgens in het geheel niet door [appellant] is onderbouwd door bijvoorbeeld overlegging van door [geïntimeerde] tijdens zijn werkzaamheden gebruikte of geziene stukken als arbeidsovereenkomsten tussen CVBA en haar werknemers. [Appellant] heeft verder van die stelling ook geen bewijs aangeboden.
4.1.2 Mede op grond van HR, NJ 1953, nr. 531 kan een onjuistheid in het Handelsregister wel worden tegengeworpen aan een onkundige derde (in casu dus [geïntimeerde]) indien die onjuistheid buiten toedoen van de betrokkene is veroorzaakt. De rechtbank begrijpt uit de toelichting op de grief, met name uit de passage "Bij de inschrijving bij de kamer van koophandel te Nederland ……..aan duidelijkheid niets te wensen over" dat [appellant] stelt dat de onjuistheid buiten zijn toedoen is veroorzaakt en dat hij dit kan bewijzen (zie de laatste alinea van pag 3 van de memorie van grieven). De rechtbank zal hem tot bewijs van dit feit toelaten.
4.2 Elke andere beslissing zal worden aangehouden.
5. Uitspraak
De rechtbank:
alvorens verder te beslissen:
laat [appellant] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de foutieve inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder dossiernummer 14055455 waarbij [G.W.] ten onrechte is ingeschreven als Commanditaire Vennootschap op aandelen (in plaats van Coöperatieve Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) niet door zijn toedoen is veroorzaakt;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht ten overstaan van mr. Sijmonsma die daartoe wordt benoemd tot rechter-commissaris aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal
worden bepaald nadat [appellant] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht en, zo ja, het aantal en de personalia van die getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 14 november 2002 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [appellant], alsmede voor akte aan de zijde van beide partijen houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Laumen en Schreinemakers, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.