ECLI:NL:RBMAA:2002:AE9731

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72802-HA ZA 02-164
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sijmonsma
  • A. Hoekstra
  • J. Laumen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over compensatie voor verbeteringen aan gehuurde ruitercentrum

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen de Stichting Ruitersport Brunssummerheide en een huurder, aangeduid als [de man]. De huurder had van 1 april 1989 tot 1 april 1999 een ruitercentrum met bedrijfswoning gehuurd. De huurder heeft de huur voor de maand februari 1999 niet betaald, met de stelling dat er een afspraak was gemaakt dat hij deze maand huur niet hoefde te betalen als compensatie voor verbeteringen die hij aan het gehuurde had aangebracht. De rechtbank te Maastricht heeft in hoger beroep de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vordering van de Stichting had afgewezen.

De Stichting is in hoger beroep gekomen en heeft twee grieven ingediend. De rechtbank heeft de grieven in volle omvang beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de huurder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een compensatie-afspraak was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de huurder de huur voor februari 1999 alsnog moest betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de Stichting tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de Stichting niet voldoende had aangetoond welke werkzaamheden waren verricht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de huurder veroordeeld om aan de Stichting een bedrag van € 1.784,07 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 1999. De huurder is ook veroordeeld in de proceskosten van de Stichting. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters Sijmonsma, Hoekstra en Laumen.

Uitspraak

Vonnis : 24 oktober 2002
Rolnummer : 72802/HA ZA 02-164
De rechtbank te [M.], meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
De stichting STICHTING RUITERSPORT BRUNSSUMMERHEIDE ,
gevestigd te [B.],
appellante,
procureur mr. A.C. Dabekaussen,
tegen:
[R.A.] [B.],
wonende te [A.] (Frankrijk),
geïntimeerde,
niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar de vonnissen van de kantonrechter te [H.] van 28 maart 2001 en 17 oktober 2001 gewezen onder zaak/rolnr. 77616 - 2401/00 tussen appellante, verder te noemen de Stichting, als eiseres en geïntimeerde, verder te noemen [De man], als gedaagde. Genoemde vonnissen zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
De Stichting is bij dagvaarding van 27 december 2001, derhalve tijdig, bij deze rechtbank in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 17 oktober 2001. De Stichting heeft vervolgens, onder overlegging van het procesdossier in eerste aanleg, een memorie van grieven genomen waarna zij vonnis heeft gevraagd op de stukken. De uitspraak van dat vonnis is nader bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende.
[De man] heeft van 1 april 1989 tot 1 april 1999 van de Stichting gehuurd een ruitercentrum met bedrijfswoning te [B.] (hierna het gehuurde). [De man] heeft de huur over de maand februari 1999 niet betaald stellende dat partijen tegen het einde van de huurovereenkomst hebben afgesproken dat hij één maand huur niet hoefde te betalen ter compensatie van door [de man] aan het gehuurde aangebrachte verbeteringen.
3.2 De kantonrechter heeft de vordering van de Stichting tot betaling van de huurpenningen ad f 3.931,58 te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente afgewezen daar hij van oordeel was dat [de man] de onder 3.1 genoemde compensatie-afspraak had bewezen.
3.3 De Stichting kan zich met deze beslissing niet verenigen en is daartegen bij deze rechtbank in appèl gekomen onder het aanvoeren van twee grieven welke nader zijn toegelicht in de memorie van grieven. De Stichting vordert uiteindelijk dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
[De man] zal veroordelen om aan de Stichting te betalen f 4.521,32 te vermeerderen met de wettelijke rente over f 3.931,58 vanaf 1 februari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [de man] in de kosten van de procedure in beide instanties.
4. De beoordeling
4.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan de rechtbank voor en zullen dus niet afzonderlijk worden beoordeeld.
4.2 Nu [de man] in eerste aanleg heeft erkend de huur over de maand februari 1999 niet te hebben betaald, heeft de kantonrechter terecht [de man] opgedragen om het bewijs te leveren van zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat [de man] de huur over de maand februari 1999 mocht verrekenen met de door hem aangebrachte verbeteringen. Anders dan de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat [de man] dit bewijs niet heeft geleverd. Voorzover namelijk uit de getuigenverklaring van [de man] al blijkt dat de Stichting tijdens een telefoongesprek heeft aangeboden om een maand huur te laten vallen als compensatie voor de aangebrachte verbeteringen, heeft [de man] dit aanbod niet onmiddellijk in de zin van art. 6:221, lid 1 BW aanvaard. [de man] heeft immers tijdens zijn verhoor verder verklaard dat hij tijdens dit (naar de rechtbank begrijpt) telefoongesprek inderdaad heeft gezegd dat hij de spullen dan liever in brand zou steken terwijl hij niet heeft verklaard dat hij later tijdens dit gesprek alsnog het aanbod heeft aanvaard. Nu [de man] verder geen bewijsmiddelen heeft voorgebracht terwijl de door de kantonrechter genoemde brief van de Stichting van 20 april 2000 (bij repliek overgelegd) onder meer inhoudt :"In dat telefoongesprek heb ik als voorzitter van de Stichting aangegeven dat de Stichting helaas niet over de financiële middelen beschikte om tot aankoop over te gaan. U (noot rechtbank : [de man]) hebt toen aangegeven de zaken bij Uw vertrek te zullen meenemen. Ik heb toen aangegeven dat het wellicht mogelijk zou kunnen zijn een maand huur te laten vervallen als compensatie voor de achter te laten zaken. U hebt toen aangegeven de zaken nog liever te willen verbranden dan op die wijze achter te laten.", kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat [de man] de "compensatie-afspraak" heeft bewezen. Dit betekent dat de vordering tot betaling van de huurpenningen alsnog dient te worden toegewezen.
4.3 [De man] heeft in eerste aanleg de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betwist. Naar aanleiding van deze betwisting heeft de Stichting een akte houdende opgave buitengerechtelijke werkzaamheden overgelegd. In die akte is zonder enige nadere omschrijving van de aard van de werkzaamheden gesteld dat er 1,5 uur tijd zou zijn besteed aan buitengerechtelijke werkzaamheden. Nu de Stichting echter de aard van die werkzaamheden niet heeft genoemd is het alleszins mogelijk dat de Stichting betaling vordert van werkzaamheden waarvoor art. 56 Rv-oud reeds is geschreven. De vordering terzake buitengerechtelijke incassokosten wordt dus afgewezen.
4.4 Al met al dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en heeft de Stichting te gelden als de overwegend in het gelijk gestelde partij zodat [de man] veroordeeld dient te worden in de kosten van het gehele geding. Geldbedragen zullen in euros worden uitgedrukt.
5. Uitspraak
De rechtbank:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te [H.] van 17 oktober 2001 tussen partijen gewezen onder zaak/rolnr. 77616 - 2401/00
en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [de man] om aan de Stichting tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.784,07 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 februari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [de man] in de proceskosten gerezen aan de zijde van de Stichting, tot op heden begroot op € 142,94 aan griffierecht, € 39,32 aan kosten deurwaarder en € 283,61 voor gemachtigdensalaris voor wat betreft de eerste aanleg en voor wat betreft dit beroep begroot op € 156,88 aan kosten deurwaarder, € 193,- aan vast recht en € 496,50 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Hoekstra en Laumen, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.