Vonnis : 24 oktober 2002
Rolnummer : 71532 / HA ZA 01-1279
De rechtbank te [M], meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [A],
appellante,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen,
[H] [de man],
wonend te [L],
geïntimeerde,
procureur mr. H.F.A. Bronneberg (toevoeging).
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het vonnis van de kantonrechter te [H] van 29 juli 1998, gewezen onder zaak/rolnr. 31275 cv 2727/97, het vonnis van de rechtbank alhier van 8 juni 2000, gewezen onder rolnummer 49859/1999 en de vonnissen van de kantonrechter te [H] van 29 november 2000, 16 mei 2001 en 22 augustus 2001, gewezen onder zaak/rolno. 80876 cv 00-3324 tussen appellante (hierna [A] BV) als eiseres en geïntimeerde (hierna [de man]) als gedaagde. Genoemde vonnissen zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[A] is bij dagvaarding van 20 november 2001, derhalve tijdig, bij deze rechtbank in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 22 augustus 2001. Zij heeft vervolgens onder overlegging van drie producties en van het procesdossier in eerste aanleg een memorie van grieven genomen. [De man] heeft, eveneens onder overlegging van het procesdossier in eerste aanleg, een memorie van antwoord genomen. [A] heeft vervolgens verlof gevraagd om een akte te mogen nemen hetgeen door de rolrechter is geweigerd waarna [de man] vonnis heeft gevraagd op het rechtbankdossier waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 Het gaat in de onderhavige zaak, kort gezegd, om het volgende.
[A] stelt dat zij in het kader van een huurkoopovereenkomst dd 8 augustus 1991 geld heeft geleend aan [de man] waarmee [de man] in huurkoop heeft gekocht een auto, merk Daihatsu, type Applause Spec. de Luxe, kenteken [XX-XX-XX], chassisnr. [YYYYYY]. [De man] heeft in strijd met de overeenkomst het geleende bedrag niet in de afgesproken 60 maandelijkse achtereenvolgende termijn afgelost zodat [A] thans nog van [de man] te vorderen heeft f 432,98, zijnde de restanttermijn van november 1991 en f 29.439,93, zijnde de totaalsom van de resterende niet betaalde en thans opeisbare termijnen, een en ander te vermeerderen met rente, 15% incassokosten en B.T.W. en te verminderen met een later gedane betaling van f 2.065,96. De kantonrechter in [H] heeft bij vonnis van 29 juli 1998 de overeenkomst gekwalificeerd als een koop en verkoop op afbetaling waarna hij zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak naar de rechtbank [M] heeft verwezen. Die rechtbank heeft de overeenkomst gekwalificeerd als een huurkoopovereenkomst en heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak teruggewezen naar de kantonrechter te [H]. Deze heeft uiteindelijk bij vonnis van 22 augustus 2001 geoordeeld dat de vordering verjaard was waarna hij deze heeft afgewezen onder veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
3.2 [A] is het niet eens met dit vonnis van de kantonrechter van 22 augustus 2001 en heeft bij memorie van grieven één grief aangevoerd die nader is toegelicht. Voor de inhoud van die grief verwijst de rechtbank naar die memorie. [A] heeft vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis onder veroordeling van [de man] tot betaling van het gevorderde bedrag met rente en met veroordeling van [de man] in de kosten van eerste aanleg en van het beroep.
3.3 Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de memorie van antwoord.
4.1 [De man] is op 13 mei 1993 failliet verklaard welk faillissement op 15 februari 1996 is opgeheven wegens gebrek aan baten. Bij repliek heeft [A] als productie 9 overgelegd een schrijven van de curator van [de man] aan het inkassokantoor [X] van 11 augustus 1994. Dit schrijven betreft de onderhavige lening en de curator heeft hier onder meer in vermeld : "Aan Uw kliente [A] zal geen uitkering plaatsvinden, aangezien geen der konkurrente krediteuren daarvoor in aanmerking komen." Uit deze opmerking vloeit voort dat [A] haar vordering ter verificatie heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is het indienen van een vordering ter verificatie een stuitingshandeling in de zin van boek drie titel 11 BW waardoor een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Nu de dit geding inleidende dagvaarding aan [de man] is betekend op 12 juni 1997 is de vordering, die gebaseerd is op een tussen partijen op 8 augustus 1991 gesloten overeenkomst, dus niet verjaard. Wat dat betreft kan het vonnis van de kantonrechter niet in stand blijven.
4.2.1 De rechtbank begrijpt dat [de man] ook in het onderhavige hoger beroep persisteert bij zijn overige in eerste aanleg gevoerde vijf verweren, zodat ook die beoordeeld dienen te worden.
4.2.2 Terzake het verweer dat de vordering van [A] is gecompenseerd omdat de curator de auto heeft afgegeven aan [A] is de rechtbank van oordeel dat dit niet slaagt. De betreffende stelling is namelijk in het geheel niet onderbouwd, noch met een verklaring van de curator, noch met een uitdelingslijst noch met een uitdraai uit het kentekenregister of iets dergelijks terwijl uit de door [A] bij repliek overgelegde faillisementscorrespondentie (de producties 7, 8 en 9) juist blijkt dat de curator de auto niet heeft afgegeven.
4.3 [De man] heeft verder zonder enige vorm van onderbouwing gesteld dat de curator de vordering volledig zou hebben afbetaald. Deze stelling is volledig in strijd met hetgeen de curator zelf in zijn hiervoor onder 4.1 genoemde brief van 11 augustus 1994 heeft vermeld zoals onder 4.1 weergegeven en is dus wat dat betreft onaannemelijk. Voorzover [de man] van deze stelling bewijs heeft aangeboden, accepteert de rechtbank dit aanbod niet omdat [de man] zijn stelling volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Van hem mag immers, in dit stadium van de procedure en gelet op het feit dat de curator bij brief van 11 augustus 1994 zelf nota bene meedeelt dat aan [A] niets zal worden uitgekeerd, ter onderbouwing van een
dergelijke stelling en met inachtneming van de positie van een debiteur in zaken als de onderhavige, minimaal overlegging van een betalingsbewijs dan wel brief van de curator waarin deze meedeelt dat de vordering uiteindelijk toch betaald is, worden verwacht.
4.4 Terzake de stelling van [de man] dat de overeenkomst geen huurkoopovereenkomst is, verwijst de rechtbank naar haar oordeel in het door de rechtbank op 8 juni 2000 uitgesproken vonnis waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
4.5 Het verweer van [de man] dat [A] haar recht op incassering van de vordering verwerkt zou hebben is gebaseerd op het feit dat er sprake is van een lange periode tussen de gesloten overeenkomst en de eerste -eventuele- stuiting bezien in samenhang met het feit dat de redelijkheid en billijkheid zich zouden verzetten tegen de thans door [A] ingestelde vordering omdat [de man] ten tijde van het faillissement juridisch gezien niet in staat was om de auto terug te geven : slechts de curator had immers die bevoegdheid en de curator heeft teruggave geweigerd. Nu het faillissement van [de man] een hem betreffende en toe te rekenen omstandigheid is, regardeert het [A] niet dat [de man] door zijn faillissement niet in staat was om de auto terug te geven. Nu verder het enkele tijdsverloop een beroep op rechtsverwerking niet rechtvaardigt, faalt ook dit verweer van [de man].
4.6 Als laatste verweer voert [de man] aan dat de buitengerechtelijke incassokosten niet verschuldigd zijn althans gematigd dienen te worden. Bij de beoordeling van dit beroep dient voorop gesteld te worden dat art. 14 van de toepasselijke algemene voorwaarden van [A] bepaalt dat alle kosten welke bij niet voldoen door de huurkoper aan de bepalingen van de overeenkomst door [A] zijn of worden gemaakt ten laste van de huurkoper komen. Indien en voorzover er dergelijke kosten zijn gemaakt, dienen die dus door [de man] vergoed te worden. [A] heeft verder onweersproken gesteld dat zij met het inkassobureau [X] is overeengekomen dat zij aan dit bureau terzake buitengerechtelijke incassowerkzaamheden 15% zal betalen. Deze afspraak regardeert [de man] in zoverre niet dat zij bij deze overeenkomst geen partij is en dat zij terzake deze werkzaamheden niet meer hoeft te betalen dan er daadwerkelijk aan werkzaamheden in deze zaak is verricht. Mede gelet op de door [A] overgelegde correspondentie is de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden (schade in de zin van art. 6: 97 BW) kunnen worden geschat op 2 punten van het liquidatietarief zodat dat bedrag
( f 860,- maal 2) zal worden toegewezen.
4.7. Gelet op bovenstaande dient het vonnis van de kantonrechter te worden vernietigd met veroordeling van [de man] in de kosten van de gehele procedure.
Bedragen zullen in euro's worden vermeld.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te [H] van 22 augustus 2001, gewezen onder zaak/rolno. 80876 cv 00-3324 tussen [A] BV en [de man] en doet opnieuw recht als volgt :
veroordeelt [de man], uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen € 20.144,24 te vermeerderen met de BTW over de buitengerechtelijke incassokosten van € 780,50 en te vermeerderen met de
contractuele rente over € 12.618,24 vanaf 12 juni 1997 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [de man], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure, in eerste aanleg begroot op € 133,87 aan griffiegeld, € 126,39 aan deurwaardersexploten en € 1.111,76 voor salaris gemachtigde, en in hoger beroep begroot op € 420,- aan griffiegeld, € 75,89 aan deurwaardersexploot en € 748,74 voor salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Hoekstra en Laumen, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.