Zaaknummer : 69863 / HA ZA 01-1026
De rechtbank te [M.], enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres],
zetelende te [M.],
eiseres,
procureur mr. M.M.Th. Coenegracht;
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [M.],
gedaagde,
procureur mr. I. Wudka.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Partijen hebben voorts nog elk een akte genomen, beide onder het overleggen van producties.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 [Eiseres] heeft bij exploit d.d. [datum x] ten laste van [de man] en [de vrouw] onder de [gedaagde] executoriaal derdenbeslag doen leggen uit hoofde van een door de [eiseres] ten laste van [de man] en [de vrouw] gegeven terugvorderingsbeschikking d.d. 3 februari 1998. [gedaagde] heeft vervolgens een schriftelijke verklaring d.d. 18 mei 2001 ex artikel 476a Rv afgelegd, inhoudende dat tussen de [gedaagde] en [de man] en [de vrouw] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan [de man] en [de vrouw] op het tijdstip van het beslag nog iets van de [gedaagde] hadden te vorderen, nu hebben te vorderen of nog te vorderen kunnen krijgen.
2.2 De [eiseres] stelt dat zij zich niet met de inhoud van deze verklaring verenigt, omdat mr. I. Wudka, bestuurder van de [gedaagde], bij brief d.d. 20 september 2000 aan de Sparkasse Aachen te Aken, Bondsrepubliek Duitsland, heeft medegedeeld dat [de vrouw] hem heeft gevraagd haar tegoed bij de Sparkasse Aachen voor haar op te nemen. De Sparkasse Aachen heeft vervolgens, zo stelt de [eiseres], het tegoed van [de vrouw] overgemaakt op de rekening van de [gedaagde] ten gunste van [de vrouw]. Gelet op deze omstandigheid dient, aldus de [eiseres], de [gedaagde] met inachtneming van artikel 476b, lid 2 Rv nader te verklaren en te documenteren dat thans geen rechtsverhouding meer bestaat tussen haar en [de vrouw], uit hoofde waarvan deze op het tijdstip van het beslag nog iets van de [gedaagde] had of heeft te vorderen of nog te vorderen kan krijgen.
2.3 [Eiseres] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat,
primair:
a. de [gedaagde] in rechte deze hierbovenbedoelde nadere verklaring, met redenen omkleed, zal doen;
b. de [gedaagde] voorts, nadat de verklaring door haar zal zijn gedaan en door de [eiseres] zal zijn goedgekeurd of in geval van tegenspraak door de Rechter zal zijn vastgesteld, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om de geldsommen die door het beslag zijn getroffen, aan de [eiseres] te voldoen;
subsidiair:
c. voor het geval dat de [gedaagde] niet zal verschijnen, of verschenen zijnde, geen verklaring zal doen: dat de [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden veroordeeld tot betaling aan de [eiseres] van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, te weten f 20.904,03 ( 9.485,84), te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente en de verdere gerechts- en/of executiekosten, als ware zij daarvan zelf de schuldenaar;
primair en subsidiair:
d. de [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
2.4 De vordering wordt door de [gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en de akte na comparitie.
3.1 De [gedaagde] voert in de eerste plaats het verweer dat het deurwaardersexploit d.d. [datum y], aangaande de betekening van de executoriale titel en het bevel binnen twee dagen de geëiste som te voldoen, nietig werd uitgebracht. In tegenstelling tot hetgeen het exploit vermeldt, heeft [de vrouw] namelijk nimmer (uitdrukkelijk) domicilie gekozen ten kantore van mr. I. Wudka. Hetzelfde geldt volgens de [gedaagde] voor de op [datum x] uitgebrachte exploiten strekkende tot het leggen van executoriaal beslag en het exploit strekkende tot betekening van het proces-verbaal. De rechtbank acht, gelet op het feit dat het exploit d.d. [datum y] voor [de vrouw] in ontvangst is genomen door mr. I. Wudka in persoon, de exploiten d.d. [datum x] in ontvangst zijn genomen door mevrouw [B.], werkzaam ten kantore van mr. I. Wudka, en in de verklaring derdenbeslag van 18 mei 2001 ondertekend door mr. I. Wudka namens de [gedaagde], staat vermeld: "Ten laste van de schuldenaren: (…) [de vrouw], wonende te Maastricht, te dezer zake uitdrukkelijk woonplaats gekozen hebben te [M.] aan de Hertogsingel 20 ten kantore van (…) mr. I. Wudka (…)", aannemelijk dat [de vrouw] ten kantore van mr. I. Wudka domicilie heeft gekozen. Ware dit namelijk anders, dan hadden mr. I. Wudka en mevrouw [B.] de exploiten niet in ontvangst moeten nemen. Nu de [gedaagde] verder geen bewijsaanbod heeft gedaan, ziet de rechtbank geen reden de [gedaagde] toe te laten tot bewijs van het tegendeel. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat de betekening van de genoemde exploiten rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Dit verweer van de [gedaagde] wordt verworpen.
3.2 In de tweede plaats stelt de [gedaagde] conform het inlichtingenformulier ex artikel 476a Rv genoegzaam te hebben medegedeeld dat tussen haar en [de vrouw] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [de vrouw] op het tijdstip van het beslag nog iets van haar had te vorderen, te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen. De gelden die voor [de vrouw] in oktober 2000 op de bankrekening van [gedaagde] kwamen, zijn, aldus de [gedaagde], ogenblikkelijk in contanten naar [de vrouw] doorgeleid en stonden op [datum x] dan ook niet meer op deze rekening. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de [gedaagde] bij akte na comparitie een aantal bankafschriften overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde bankafschriften enkel aantonen de overboeking op 4 oktober 2000 door de Sparkasse Aachen ten gunste van [de vrouw] alsmede dat op 5 en 9 oktober 2000 kasopnames hebben plaatsgevonden. Nu door de [gedaagde] geen ontvangstbewijzen zijn overgelegd, komt echter niet vast te staan dat de op 5 en 9 oktober 2000 opgenomen gelden inderdaad aan [de vrouw] zijn overhandigd.
3.3 De rechtbank wenst derhalve, alvorens verder te beslissen, kennis te nemen van de door de [gedaagde] bij akte na comparitie genoemde ontvangstbewijzen, waaruit zou blijken dat de op 5 en 9 oktober 2000 van de rekening van de [gedaagde] opgenomen gelden aan [de vrouw] zijn overhandigd. Zij zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde de [gedaagde] in de gelegenheid te stellen deze ontvangstbewijzen bij akte in het geding te brengen. Eiseres zal hierop vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 12 december 2002 met peremptoirstelling voor akte aan de zijde van de [gedaagde] houdende overlegging van stukken als in rechtsoverweging 3.3 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Huinen, coördinerend vice-president, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MP