Vonnis : 22 augustus 2002
Rolnummer : 69302 HA ZA 01-941
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
rechtsopvolgster van:
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen,
appellante,
procureur: mr. A.J.G. Bisscheroux,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. R.P. Küffen.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het in kopie aan deze uitspraak gehechte vonnissen van de Kantonrechter te Heerlen van 17 januari 2001 en 13 juni 2001 tussen appellante, verder te noemen [eiseres], als eiseres en geïntimeerde, verder te noemen [gedaagde], als gedaagde gewezen onder nummer 70887 cv 00-768.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[eiseres] is van het genoemde vonnis van 13 januari 2001 bij exploot van 13 september 2001 en mitsdien tijdig bij deze rechtbank in hoger beroep gekomen.
[eiseres] heeft onder overlegging van het procesdossier in eerste aanleg een memorie van grieven genomen. Daarna heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord.
Tenslotte hebben partijen de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vordering in hoger beroep
3.1[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen:
1. ter zake huur een bedrag ad f 387,75, althans een ter zake door de Kantonrechter ex aequo et bono
vastgesteld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste rentedag, althans vanaf 9 april
1999, tot de dag der algehele voldoening;
2. ter zake schadevergoeding een bedrag ad f 4.945,-, althans een ter zake door de Kantonrechter ex aequo
et bono vastgesteld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der wettelijke
opeisbaarheid, althans vanaf 9 april 1999, tot de dag der algehele voldoening;
3. een vergoeding ter zake de door [eiseres] gemaakte en eventueel nog te maken kosten om tot
buitengerechtelijke incassering te geraken gelijk aan een bedrag overeenkomend met twee punten van
het toepasselijke liquidatietarief met een minimum van f 50,- en een maximum van 15% van de hoofdsom
zonder bijtelling van rente, althans een ter zake door de Kantonrechter ex aequo et bono vastgesteld
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid, althans
vanaf 9 april 1999, tot de dag der algehele voldoening;
4. een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] stelt daartoe het volgende. Voor de periode van 18 tot en met 23 november 1998 heeft zij aan [gedaagde] een (nieuwe) aanhangwagen en een palletwagen verhuurd. Aangezien partijen eerder zaken hebben gedaan, was [gedaagde] bekend met de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden. Daar komt bij dat een medewerker van [eiseres] bij de overdracht van genoemde zaken aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat het risico van diefstal of verduistering voor rekening
van de huurder komt, waarop [gedaagde] antwoordde dat hem dat bekend was. Verder stond op de door [gedaagde] ondertekende verhuurbon een verwijzing naar de algemene voorwaarden. Op 23 november 1998 heeft [gedaagde] meegedeeld dat de aanhangwagen was gestolen. De palletwagen heeft [gedaagde] aan [eiseres] geretourneerd. [gedaagde] heeft echter nagelaten -ook na daartoe te zijn gesommeerd- over te gaan tot betaling van de overeengekomen huurprijs ad f 387,75 (inclusief BTW). Verder was hij op grond van de artikelen 8 en 10 van de algemene voorwaarden gehouden de nieuwwaarde van de aanhangwagen ad f 4.945,- aan [eiseres] te vergoeden. [gedaagde] heeft evenmin gereageerd op het verzoek van de gemachtigde van [eiseres] om verificatoire gegevens te verstrekken omtrent de (vermeende) diefstal en de door hem ter voorkoming daarvan genomen maatregelen. Naast de overeengekomen huurprijs en vervangende schadevergoeding is [gedaagde] tevens de buitengerechtelijke incassokosten aan haar verschuldigd, aldus nog steeds [eiseres].
3.3 [gedaagde] betwist primair dat hij op persoonlijke titel de aanhang- en de palletwagen heeft gehuurd. Beide wagens zijn gehuurd door de vennootschap onder firma [gedaagde] Computer Hardware V.o.F., opgericht op 1 januari 1992 en gevestigd te Kerkrade. [gedaagde] is weliswaar vennoot van deze vennootschap, maar dit leidt niet automatisch tot een persoonlijke aansprakelijkheid. Een vennootschap onder firma heeft immers een afgescheiden vermogen. Volgens [gedaagde] wist [eiseres] dat de aanhangwagen voor zakelijke doeleinden werd gehuurd, aangezien hij in de inleidende dagvaarding heeft vermeld dat [gedaagde] handelde onder de naam "[gedaagde] Computer Hardware". Een en ander impliceert dat [eiseres] ten onrechte alleen [gedaagde], en niet ook de vennootschap zelf en de mede-vennote, [n[n[naam mede-vennote], heeft gedagvaard. Reeds op die grond kan de onderhavige vordering niet worden toegewezen. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij, indien en voor zover hij als huurder moet worden aangemerkt, onder de gegeven omstandigheden niet aansprakelijk is voor de schade wegens de diefstal. [gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat de aanhangwagen bij het sluiten van de huurovereenkomst nieuw was. Daarnaast betwist [gedaagde] bekend te zijn met de algemene voorwaarden. Deze zijn hem nooit ter hand gesteld. De desbetreffende voorwaarden zijn ook op geen enkel stuk afgedrukt. [gedaagde] heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden dan ook niet aanvaard, zodat deze niet van toepassing zijn. [gedaagde] betwist verder dat hij door een medewerker van [eiseres] op het diefstalrisico is geattendeerd, laat staan dat hij zou hebben gezegd dat hij daarmee bekend was. Overigens heeft niet [gedaagde], maar een medewerker van de vennootschap de zaken bij [eiseres] opgehaald. Volgens [gedaagde] heeft de vennootschap als goed huisvader gewaakt over de gehuurde zaken: de aanhangwagen stond op een verplichte parkeerplaats, ingeklemd tussen meerdere voertuigen. Vervolgens zijn kennelijk twee voertuigen verplaatst, waardoor de aanhangwagen vrij is gekomen. Overigens geeft [eiseres] geen accessoires aan een huurder mee om haar eigendommen te beveiligen tegen diefstal. Verder heeft [eiseres] zich blijkbaar niet verzekerd tegen diefstal en dergelijke, zoals in de branche gebruikelijk is. Een huurder kan een dergelijke verzekering niet zelfstandig sluiten. Tot slot betwist [gedaagde] de (hoogte van de) buitengerechtelijke kosten.
3.4 Bij eindvonnis van 13 juni 2001 heeft de Kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen.
3.5 [eiseres] kan zich niet verenigen met de beslissing van de Kantonrechter en is daarvan bij deze rechtbank in appèl gekomen. In appèl vordert [eiseres] vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter d.d. 13 juni 2001 en, opnieuw rechtdoende, -na wijziging van haar eis- (louter voor het geval in rechte niet komt vast te staan c.q. zij niet slaagt in het bewijs van haar stelling dat de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde] persoonlijk werd gesloten) veroordeling van [gedaagde], als hoofdelijk aansprakelijk (mede) vennoot van de venootschap onder firma [gedaagde] Computer Hardware tot betaling van de hiervoor onder punt 3.1 genoemde bedragen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van beide instanties, alsmede tot terugbetaling aan [eiseres] van hetgeen deze eventueel ter voldoening aan het bestreden vonnis heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
[eiseres] voert tegen het bestreden vonnis de volgende grieven aan:
Grief 1:
Ten onrechte heeft de Kantonrechter nagelaten aan [gedaagde] bewijs op te dragen van zijn stelling dat de litigieuze huurovereenkomst is gesloten tussen de vennootschap onder firma "[gedaagde] Computer Hardware" en [eiseres], althans dat hij -zoals hij (impliciet) stelt- zich voor of bij de totstandkoming der overeenkomst heeft voorgesteld als vertegenwoordiger c.q. (mede)vennoot van genoemde vennootschap.
Grief 2:
In het licht van de aangevoerde stellingen is onbegrijpelijk en onjuist de overweging luidend:
"eiser stelt dat zij een overeenkomst is aangegaan met [gedaagde] in persoon, doch … de door eiseres bij conclusie na comparitie overgelegde stukken steunen dat standpunt niet … bankafschrift."
Grief 3:
Ten onrechte overweegt de Kantonrechter:
"… dat de goederen van de vennootschap een afscheiden vermogen vormen en dat de mede-vennote, mevrouw [n[gedaagde]e-vennote] ook gedagvaard had dienen te worden als procespartij, teneinde haar in staat te stellen om haar standpunt met betrekking tot de onderhavige vordering kenbaar te maken en verweer te kunnen voeren."
Grief 4:
Ingevolge het voorgaande is tevens onjuist en kan dus niet in stand blijven de overweging van de Kantonrechter:
"op grond van het voorgaande dient de vordering tegen gedaagde te worden afgewezen en zal eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure."
De grieven zijn afzonderlijk toegelicht.
3.6 [gedaagde] heeft het in appèl door [eiseres] aangevoerde gemotiveerd bestreden.
4.1 Uit de grieven van [eiseres] begrijpt de rechtbank dat [eiseres] het geschil in volle omvang aan de rechtbank wil voorleggen.
4.2 Indien de rechtbank ervan moet uitgaan dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde] namens de vennootschap onder firma [gedaagde] Computer Hardware, is het volgende van belang. Niet in geschil is dat [gedaagde] vennoot is van deze vennootschap. Ingevolge artikel 18 van het Wetboek van Koophandel is hij als vennoot hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen der vennootschap. Daarbij merkt de rechtbank op dat hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten niet subsidiair van aard is. Een crediteur behoeft zich niet eerst tot de vennootschap te wenden, maar kan tegelijkertijd of los daarvan, één of meer dan wel alle vennoten persoonlijk aanspreken (vergelijk HR 18 december 1959, NJ 1960, 121 en HR 9 mei 1969, NJ 1969, 307). Dit betekent dat [eiseres] geen belang heeft bij bespreking van de eerste twee grieven. Bewijslevering zoals door [eiseres] is aangeboden, is derhalve niet aan de orde.
4.3 De derde grief richt zich tegen de overweging van de Kantonrechter, inhoudende dat de mede-vennote, mevrouw [n[gedaagde]e-vennote], ook gedagvaard had dienen te worden. Deze grief slaagt. De rechtbank stelt voorop dat het beroep op de exceptio plurium litis consortium alleen dan gegrond is, indien het gaat om een 'ondeelbare' rechtsverhouding, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen in dezelfde zin luidt. Dit mag eerst worden aangenomen indien de aard van de litigieuze rechtsverhouding daartoe noopt (vergelijk HR 12 oktober 1979, NJ 1980, 117). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld om te kunnen aannemen dat de onderhavige rechtsverhouding 'ondeelbaar' is. Daarbij is in aanmerking genomen dat alleen een vonnis waarbij alle vennoten persoonlijk, ieder uit hoofde van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, ter zake van een vennootschapsschuld zijn veroordeeld, ook op de vennootschappelijke goederengemeenschap ten uitvoer kan worden gelegd. Aangezien in deze procedure maar één vennoot is gedagvaard, kan een vennootschapsschuld niet op de vennootschappelijke gemeenschap ten uitvoer worden gelegd. Weliswaar is het mogelijk dat [naam mede-vennote] bedoelde schuld -indien [gedaagde] wordt veroordeeld- (via interne verrekening) mede moet dragen, maar hoofdelijke verbondenheid brengt op zich niet mee dat ten aanzien van alle schuldenaren in dezelfde zin moet worden beslist (vergelijk HR 28 mei 1999, NJ 2000/290).
4.4 Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of de algemene voorwaarden op voormelde overeenkomst van toepassing zijn. Uit het feit dat (een medewerker van) [gedaagde] de verhuurbon heeft ondertekend, kan aanvaarding van de gelding van de algemene voorwaarden worden afgeleid. Echter, uit de stelling van [gedaagde] dat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld, begrijpt de rechtbank dat [gedaagde] heeft bedoeld een beroep te doen op vernietigbaarheid van de bedingen in de algemene voorwaarden waarop [eiseres] zich beroept. [eiseres] heeft niet betwist dat zij de algemene voorwaarden niet aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld. Evenmin heeft [eiseres] gesteld dat ter handstelling redelijkerwijs niet mogelijk was. Integendeel, indien de algemene voorwaarden -zoals [eiseres] heeft gesteld- op de toonbank van haar bedrijfsruimte lagen, was dit zeer wel mogelijk. Weliswaar hebben partijen eenmaal eerder zaken met elkaar gedaan, maar [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij toen aan haar informatieplicht heeft voldaan. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat de hierop betrekking hebbende faktuur -anders dan [eiseres] kennelijk meent- niet verwijst naar de algemene voorwaarden. Uit het vorenstaande volgt dat de betreffende bedingen in de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. [eiseres] kan hier dan ook niet met succes een beroep op doen.
4.5 De rechtbank stelt vervolgens vast dat de vennootschap -op grond van artikel 7A:1599 BW- gehouden is om de door haar gehuurde aanhangwagen na afloop van de huurtermijn aan [eiseres] te retourneren. Vast staat dat aan deze verplichting niet is voldaan. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde], inhoudende dat de vennootschap als goed huisvader voor de gehuurde zaken heeft gezorgd. Het enkele -gestelde- feit dat de aanhangwagen op een verlichte parkeerplaats ingeklemd heeft gestaan tussen andere voertuigen, is niet voldoende. Immers, de vennootschap had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat deze voertuigen zouden worden verplaatst. Het had dan ook op haar weg gelegen om de gehuurde aanhangwagen op deugdelijke wijze tegen diefstal te beveiligen. Dit betekent dat de vennootschap toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Uit hoofde hiervan is zij gehouden de schade die [eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. De door [gedaagde] gestelde omstandigheid dat [eiseres] geen accessoires tegen beveiliging van de aanhangwagen heeft verstrekt, maakt dit niet anders.
4.6 Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat haar schade bestaat uit de vervangingswaarde van de aanhanger. Op dit punt heeft [eiseres] -met stukken onderbouwd- gesteld dat de aanhanger (en de daarbij behorende accessoires) ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een waarde had van f 4.945,- (€ 2.243,94), rekening houdende met een registratiebewijs van f 125,- exclusief BTW. [gedaagde] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van de stellingen van [eiseres] kan worden uitgegaan. In zoverre kan de vordering van [eiseres] derhalve worden toegewezen.
4.7 Verder is van belang dat [gedaagde] heeft nagelaten de overeengekomen huurprijs voor de aanhanger ad f 150,- en de palletwagen ad f 180,-, tezamen f 330,-, vermeerderd met de BTW, derhalve in totaal f 387,75 (€ 175,95) aan [eiseres] te voldoen. Dit onderdeel van de vordering kan eveneens worden toegewezen. Hieraan kan niet afdoen dat [gedaagde] heeft gesteld dat de aanhangwagen al op 21 november 1998 zou zijn gestolen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze stelling in het geheel niet is onderbouwd. Ten overvloede merkt de rechtbank in dat kader nog op dat [gedaagde] -naar vast staat- van de gestelde diefstal eerst op 23 november 1998 mededeling heeft gedaan aan [eiseres], zodat niet [eiseres] het risico behoort te dragen van de omstandigheid dat [gedaagde] mogelijk niet het huurgenot heeft gehad van een aanhangwagen gedurende de periode van 21 november 1998 tot en met 23 november 1998.
4.8 [eiseres] heeft ten slotte vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten, welke zij heeft begroot op twee punten van het van toepassing zijnde liquidatietarief. De rechtbank overweegt dat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu [eiseres] niet gemotiveerd heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 56 en 57 (oud) Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.9 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.419,89, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 1998 tot aan de dag der algehele voldoening. In dat verband stelt de rechtbank vast dat op de desbetreffende fakturen d.d. 17 december 1998 een betalingstermijn van 14 dagen is genoemd, zodat [eiseres] met juistheid heeft gesteld dat [gedaagde] op 31 december 1998 van rechtswege in verzuim is geraakt.
4.10 Gelet op het voorgaande heeft de Kantonrechter de vordering van [eiseres] ten onrechte afgewezen en [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit betekent dat ook de vierde grief doel treft.
4.11 Een en ander leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
- vernietigt het vonnis van de Kantonrechter te Heerlen, op 13 juni 2001 tussen partijen
gewezen;
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.419,89, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 168,33 aan verschotten en € 681,- voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 245,28 aan verschotten en € 496,50 aan salaris voor de procureur;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Huinen, coördinerend vice-president, De Kort, rechter, en Hofkes, rechter-plaatsvervanger, en ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2002 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Proceskosten in eerste aanleg:
griffierecht: uit het dossier kan ik niet opmaken hoeveel griffierecht aan [eiseres] in rekening is gebracht. Om die reden heb ik de verschotten nog niet ingevuld.
dagvaardingkosten: f 55,95 (€ 25,39) exclusief BTW.
Conclusie van eis: 1 punt
Conclusie van repliek: 1 punt
comparitie: 1 pt
akte houdende overlegging producties: 0 pt (deze stukken hadden in een eerder stadium kunnen worden overgelegd)
Tariefgroep: het belang van de zaak is tot en met f 10.000,-, zodat de waarde per punt € 227,- is.
Proceskosten in hoger beroep:
griffierecht: € 181,51
dagvaardingskosten: f 140,53 (€ 63,77).
memorie van grieven: 1,5 punt