ECLI:NL:RBMAA:2002:AE7906

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008105-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op dochter en echtgenote met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 17 september 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn dochter en echtgenote. De feiten vonden plaats op 6 maart 2002, toen de verdachte zijn dochter ontmoette bij een bushalte en haar naar haar woning bracht. In de woning heeft hij geprobeerd zijn dochter te wurgen met een pantykous. Vervolgens heeft hij zich in de slaapkamer van zijn echtgenote verborgen, met de intentie haar te overrompelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit zijn voorbereiding en de omstandigheden van de feiten. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht zijn dochter te hebben gedood en dat hij zijn vrouw wilde aanvallen zodra zij thuis zou komen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die in mindere mate toerekeningsvatbaar werd geacht. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer: 03/008105-02
Datum uitspraak: 17 september 2002
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum/plaats],
wonende te [woonplaats/adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting HvB Grave (Unit A + B) te
Grave.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 september 2002.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 maart 2002 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (stuk) nylonkous, in elk geval een voorwerp, om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of aangetrokken en/of de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 06 maart 2002 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of met een mes heeft gestoken in het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borststreek van die [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 06 maart 2002 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een (stuk) nylonkous om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en aangetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 06 maart 2002 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1. en 2.
De rechtbank is van oordeel dat beide bewezenverklaarde feiten door verdachte met voorbedachten rade zijn gepleegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Verdachte heeft op 6 maart 2002, na een gesprek met zijn echtgenote [slachtoffer 2] waartoe hij haar op haar werkplek had overgehaald, zijn dochter genaamd [slachtoffer 1] -naar eigen zeggen toevallig- ontmoet bij de bushalte. Verdachte heeft zijn dochter naar haar woning gebracht. Volgens de verklaring van zijn dochter gedroeg verdachte zich in de woning erg nerveus en keek hij rond 16.55 uur meermalen uit het raam. Verdachte is vervolgens naar een ander woonkamerraam gelopen pal achter de zitbank waarop zijn dochter zich bevond, aldus nog steeds haar verklaring.
Rond genoemd tijdstip heeft verdachte gepoogd zijn dochter te wurgen met een pantykous, waarvan een gedeelte na aanhouding bij hem is aangetroffen.
Verdachte meende zijn dochter om het leven te hebben gebracht en hij heeft haar vervolgens vanuit de woonkamer via de slaapkamer van zijn echtgenote naar haar eigen slaapkamer gebracht.
Daarna is verdachte in de woning gebleven om zijn echtgenote aldaar in haar donkere slaapkamer op te wachten. Verdachte was op de hoogte van het feit dat zij die dag kort na 17.00 uur van het werk thuis zou komen, gezien zijn wetenschap van de werktijden van zijn vrouw.
Het verplaatsen van het lichaam van zijn dochter was kennelijk gericht op het voorkomen van een confrontatie van zijn vrouw met het lichaam van haar dochter. Aannemelijk is immers dat zijn vrouw bij het zien van haar dochter hulp zou roepen of alarm zou slaan.
Verdachte heeft zich opgehouden in de donkere slaapkamer van zijn vrouw met de kennelijke bedoeling haar te overrompelen en te voorkomen dat zij via haar slaapkamer de slaapkamer van haar dochter zou bereiken.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij schrok van de aanwezigheid van verdachte nadat zij het licht in de slaapkamer had aangedaan. Zij verwachtte verdachte niet in haar woning laat staan in haar slaapkamer.
Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte haar gevraagd of zij op het bed wilde gaan zitten. Nadat zij dit had gedaan, heeft verdachte de onder 2. bewezenverklaarde handelingen verricht. Daarbij heeft verdachte volgens [slachtoffer 2] -op een rustige, normale manier- gezegd: "Nu gaan we alledrie dood".
Het in de woning aangetroffen flesje ether en het in de slaapkamer aangetroffen mes duiden erop dat verdachte zijn handelingen tevoren had gepland. De verklaring van verdachte dat dit mes, dat door hem is gebruikt voor het onder 2. bewezenverklaarde feit, altijd (en dus ook op 6 maart 2002) op de slaapkamer van [slachtoffer 2] lag, wordt niet alleen tegengesproken door het slachtoffer zelf maar ook door de verdachte genoemde getuigen die volgens hem zijn lezing konden bevestigen.
Ook is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken van een (onverwacht) voorval of een (onverhoedse) emotie die kunnen verklaren waarom verdachte heeft getracht zijn vrouw en dochter te willen doden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Feit 1:
poging tot moord,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
poging tot moord,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van verdachte is door Dr. P.J.A. Panhuis, psychiater, en B. Horstmanshoff, psychiater in opleiding, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psychiater en psychiater in opleiding een rapport, gedateerd 02 augustus 2002, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde, verdachte heeft zijn vrouw en dochter in hun eigen woning getracht te vermoorden.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens eigen opgave aan verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen betreft met behulp waarvan het onder 1. en 2. bewezen verklaarde is voorbereid.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De op te leggen straffen zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten;
02/11973 3 1 panty;
02/11973 7 1 fles chemicalien: ether;
02/11973 9 1 theedoek
- gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten;
02/11973 8 1 horloge;
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten;
02/11973 1 1 blauwe broek; MARCA
02/11973 2 1 riem; Silver Star
02/11973 4 1 trui; Westbury
02/11973 5 1 groene jas
02/11973 6 2 stuks schoeisel; MEMPHIS maat 46
2002031882 11 1 scheermes; Tuckmar
2002031882 12 1 mes
2002031882 13 1 riem; Levi
2002031882 14 1 trui; Coca Cola
2002031882 15 1 broek; V&D
2002031882 16 1 rok
2002031882 17 1 wit hesje
2002031882 18 1 shirt; CHIPE
2002031882 19 1 broek; CLICKHOUSE
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2002, zijnde mr. H.M.J. Quaedvlieg buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.