ECLI:NL:RBMAA:2002:AE4123

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69854
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van den Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor overlijdensschade na val in werkput

In deze zaak heeft de rechtbank te Maastricht op 23 mei 2002 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiseres, in haar hoedanigheid als erfgename van haar overleden zoon, en de gemeente Meerssen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de gemeente voor de schade die eiseres lijdt na het overlijden van haar zoon, die in een werkput is gevallen die door de gemeente was gegraven. De zoon overleed in de nacht van 9 september 1996 na een val in de put, waarin hij stikte. Eiseres stelt dat de gemeente tekortgeschoten is in haar veiligheidsverplichtingen als wegbeheerder, terwijl de gemeente betwist dat zij aansprakelijk is, onder verwijzing naar de genomen veiligheidsmaatregelen en de alcoholconsumptie van de zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW, omdat de werkput onvoldoende was afgebakend en verlicht. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen, en dat de waarschuwing voor de put niet adequaat was, vooral gezien de omstandigheden van de dronkenschap van de zoon. De rechtbank laat eiseres toe om bewijs te leveren dat haar zoon gedurende 25 jaar bij haar zou hebben gewoond, ware hij nog in leven geweest. De uitspraak houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de bewijslevering, maar stelt dat hoger beroep mogelijk is.

De rechtbank concludeert dat de gemeente volledig aansprakelijk is voor de schade die eiseres lijdt, en dat de vorderingen met betrekking tot de begrafeniskosten en buitengerechtelijke kosten voor toewijzing gereed liggen. De rechtbank wijst echter de vordering voor de kosten van de verzorging van de hond en de verklaring van erfrecht af, en stelt dat eiseres de schade over een periode van 25 jaar moet bewijzen, rekening houdend met haar eigen leeftijd en de waarschijnlijkheid dat haar zoon bij haar zou hebben gewoond.

Uitspraak

Vonnis : 23 mei 2002
Zaaknummer : 69854 / HA ZA 01-1017
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres], in haar hoedanigheid van erfgename van [de zoon],
wonende te Meerssen,
eiseres,
procureur mr. R.W.E.J. Luijten (toevoeging);
tegen:
De rechtspersoon naar publiek recht GEMEENTE MEERSSEN,
gevestigd te Meerssen,
gedaagde,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen "[eiseres]", heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, hierna te noemen "de gemeente", heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [De zoon], zoon van [eiseres], is in de nacht van 9 september 1996 overleden als gevolg van een val in een werkput die aan de rand van de openbare weg/trottoir aan de St. Josephstraat te Meerssen was gegraven door een nutsbedrijf in opdracht van de gemeente.
2.2 [De zoon] had die avond een behoorlijke hoeveelheid alcohol genuttigd, in zijn bloed is een alcoholpromillage van 2,26 vastgesteld. [De zoon] is in het gat gevallen en, zoals vastgesteld door de lijkschouwer Van Hooren, lag hij met zijn hoofd op de borst, flink gedraaid. Hij is vast in de sleuf komen te hangen met zijn hoofd klem in deze houding. In deze positie kon [De zoon] niet bewegen en niet ademhalen en is derhalve gestikt, aldus Van Hooren.
2.3 Volgens [eiseres] is de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de schade die zij lijdt ex artikel 6:108 lid 1aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu de gemeente is tekortgeschoten in haar veiligheidsverplichtingen jegens weggebruikers.
2.4 [eiseres] heeft op grond van het vorenstaande, na vermindering van eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente zal veroordelen aan [eiseres] te betalen:
A wegens overlijdensschade: f 50.000,-- gederfde kosten levensonderhoud, f 2.700,-- kosten verzorging hond, f 312,85 verklaring van erfrecht en f 4.754,34 begrafeniskosten tot een totaal bedrag van f 57.767,19 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata;
B wegens buitengerechtelijke incassokosten f 3.439,81 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 1999
C de kosten van dit geding.
2.5 De vordering wordt door de gemeente weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het gestelde ter comparitie.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank constateert dat [eiseres] de gemeente heeft gedagvaard in haar hoedanigheid als erfgename van haar zoon. Niet gesteld noch gebleken is dat haar zoon een vordering had/heeft jegens de gemeente zodat de vorderingen van [eiseres] in haar hoedanigheid als erfgename, in beginsel voor afwijzing gereed liggen. Gezien haar stellingen in de procedure en het feit dat de gemeente daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank [eiseres] echter als zelfstandige procespartij beschouwen en de vorderingen verder bespreken.
3.2 De eerste vraag die beantwoordt moet worden is of de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor de schade die [eiseres] lijdt. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of de weg voldoet aan de eisen die daar in de gegeven omstandigheden aan gesteld mogen worden en daarnaast moet het mogelijk niet voldoen aan die eisen gevaar opleveren. Dit artikel vestigt een risicoaansprakelijkheid voor de wegbeheerder.
De gemeente erkent dat er sprake was van een gebrek in de weg als gevolg van werkzaamheden die toentertijd plaatsvonden. Zij stelt echter dat de plaats van de werkzaamheden op voldoende duidelijke wijze was afgezet en derhalve van een gevaarlijke gebrekkigheid geen sprake was. De werkput was omgeven door aarden wallen en er was ter plaatse een rood-wit gekleurd hekwerk aangebracht en waren om de put rood-witte linten gespannen. Het trottoir naast de put was ook nog voldoende begaanbaar. Daarnaast was er ter plaatse voldoende verlichting aldus de gemeente. Tot 23.00 uur brandde de straatverlichting volledig en daarna was er een lantaarn op 15 meter afstand van de put. De gemeente had voldoende voorzorgsmaatregelen genomen en hoefde niet bedacht te zijn op iemand die onder invloed gebruik maakt van de weg, zoals in dit geval.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat de afzetting van de werkzaamheden onvoldoende was. Hierbij speelt tevens een rol dat, als onbetwist gesteld, het een gat betrof met een afmeting van 1,5 a 2 meter diep, 2 a 3 meter lang en 1 a 1,5 meter breed waarin zich, als op de overgelegde foto's duidelijk te zien, verschillende leidingen en kabels bevonden. Daarbij bevond het door de gemeente genoemde hekwerk zich slechts aan twee zijden van de put en waren de andere twee zijden beveiligd met lint. De put was in de nachtelijke uren verlicht middels een straatlantaarn op 15 meter afstand van de put. Niet betwist is de stelling van [eiseres] dat zich tevens een waarschuwingslicht bevond bij de betreffende put maar deze waarschuwingslamp niet werkte. In de nachtelijke uren was het gat dan ook onvoldoende verlicht, aldus de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat deze afzettingen, gegeven ook de staat van het gat - zijnde een groot, diep gat met daarin verschillende leidingen en kabels - onvoldoende is. De rechtbank onderschrijft derhalve niet de stelling van de gemeente dat de werkput zelfs bij normale oplettendheid niet kon worden gemist.
De gemeente moet voorts rekening houden met het feit dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook een eventuele dronkenschap van de weggebruiker.
3.3 De volgende vraag die dan aan de orde komt is of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [De zoon] omdat hij dusdanig alcohol genuttigd had dat hij daardoor in de put is gevallen waarna hij is overleden. Tevens is daarbij volgens de gemeente van belang dat [De zoon] daar in de buurt woonde en wist, althans behoorde te weten dat zich daar een gat in het wegdek bevond.
De rechtbank overweegt dat een weg doorgaans een doorgaande route is zonder obstakels. Als er dan, zoals in dit geval, willens en wetens een obstakel in de weg wordt aangebracht moet dit obstakel zeer goed worden aangegeven in verband met het onverwachte daarvan rekening houdend met het feit dat er dronken en/of onoplettende weggebruikers zijn. De waarschuwing is ook juist bedoeld voor onoplettende mensen. Vast staat dat op een betrekkelijke eenvoudige manier de gevaren van dit gat hadden kunnen worden verkleind bijvoorbeeld door het afdekken daarvan met houten planken.
Nu is vastgesteld dat [De zoon] in het gat is gevallen nadat hij door het lint, dat op de betreffende plaats voor het gat was gespannen, is gelopen, is de rechtbank van oordeel dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, het enkel spannen van een lint en een lage aarden wal zonder een in de nacht adequate verlichting, een zodanig geringe waarschuwing is dat daarbij de dronkenschap van [De zoon] in het niet valt. Daarbij is volgens de rechtbank evenmin relevant dat [De zoon] daar woonde en wist, althans behoorde te weten van het gat in de weg nu ook dit valt onder de onoplettende weggebruiker.
Niet gesteld, noch gebleken is dat, indien [De zoon] niet onder invloed zou zijn geweest hij gemakkelijk de werkput had kunnen verlaten. Dat hij de werkput weer had kunnen verlaten komt de rechtbank ook onaannemelijk voor gezien de weergave van de ligging van [De zoon] door Van Hooren, als hierboven genoemd, en het feit dat ook het mutatierapport van de Politie Limburg-Zuid district Maastricht aangeeft dat [De zoon] op ongelukkige wijze in een werkput is beland waarbij hij met het hoofd naar beneden terecht is gekomen tussen de aldaar aanwezige leidingen en kabels waarbij hij, mede door zijn lichaamsgewicht, kennelijk niet bij machte is geweest om zichzelf uit deze benarde positie te bevrijden.
Het is uiteindelijk derhalve, volgens de rechtbank, niet aannemelijk dat de alcohol enige invloed heeft gehad op het feit dat [De zoon] als gevolg van deze val is komen te overlijden zodat van eigen schuld aan zijn zijde geen sprake kan zijn en de gemeente volledig aansprakelijk is voor de schade welke [eiseres] hierdoor lijdt.
3.4 Dan is vervolgens de vraag aan de orde welke schade moet worden vergoed.
Door de gemeente worden de vorderingen wat betreft de begrafeniskosten en de buitengerechtelijke kosten niet betwist zodat deze voor toewijzing gereed liggen.
De kosten gemoeid met de verzorging van de hond van [De zoon] door [eiseres] vallen volgens de rechtbank, zoals ook door de gemeente gesteld, niet onder de werking van artikel 6:108 BW en zullen door de rechtbank worden afgewezen Dit geldt tevens voor de kosten verbonden aan de verklaring van erfrecht.
Daarnaast wordt door [eiseres] gederfd levensonderhoud gevorderd. [eiseres] stelt dit bedrag op f 100,-- per maand hetgeen de rechtbank alleszins aannemelijk voorkomt zodat zij van dit bedrag zal uitgaan bij de vaststelling van de schade. Tevens neemt zij daarbij in aanmerking de door de gemeente niet betwiste kosten van zelfwerkzaamheid aan de huurwoning en de tuin van f 750,-- per jaar.
[eiseres] neemt bij de berekening van de schade als uitgangspunt dat [De zoon], bij leven en welzijn, zeker nog 25 jaar met haar zou hebben samengeleefd, nu [De zoon] een verstokte vrijgezel was, zodat de schade die zij lijdt ook over deze periode moet worden berekend.
De gemeente betwist dat [De zoon] nog gedurende die periode bij zijn moeder zou hebben gewoond. De gemeente wijst er tevens op dat de schadevergoeding behoort te eindigen op het tijdstip waarop de verstrekking van levensonderhoud door het slachtoffer ook zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis om andere redenen dan zijn overlijden zou zijn geëindigd. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook de leeftijd van [eiseres] zelf. Toewijzing van de vordering over een periode van 25 jaar houdt in dat [eiseres] 85 jaar zou zijn geworden hetgeen gezien de statistieken onwaarschijnlijk is te achten.
[eiseres] zal beide aspecten - het bij haar blijven wonen van [De zoon] en het bereiken van de respectabele leeftijd van 85 jaar - dienen te bewijzen
Gezien het uitdrukkelijk daartoe gedane aanbod van [eiseres], zal de rechtbank haar toelaten om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat [De zoon] voor een periode van 25 jaar, tot haar 85ste levensjaar, met haar zou hebben samengewoond, ware hij nog in leven geweest.
3.5 In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan en zal bepalen dat van dit vonnis hoger beroep mogelijk is.
4. Uitspraak
De rechtbank:
laat [eiseres] toe om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat [De zoon] gedurende een periode van 25 jaar, tot haar 85ste levensjaar, met [eiseres] zou hebben samengewoond, ware hij nog in leven geweest;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [eiseres] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 13 juni 2002 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [eiseres], alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen, eveneens peremptoir;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep mogelijk is;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.