Rolnummer : 46442 / HA ZA 99-247
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiser],
wonende te Roermond,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. F.A.L. Kamps;
[gedaagde],
wonende te Kehl-Neumuhle (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan de hem in het tussenvonnis van 17 mei 2001 verstrekte bewijsopdracht heeft [gedaagde] zes getuigen doen horen. [eiser] heeft van contra-enquête afgezien. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
[gedaagde] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen, waarbij producties in het geding werden gebracht. Daarop heeft [eiser] ook een conclusie na enquête genomen, waarbij eveneens producties in het geding werden gebracht.
Tenslotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 In deze zaak is rolvoeging bevolen met de zaak onder zaaknummer 52312 / HA ZA 99-1102 waarin tegelijkertijd vonnis wordt gewezen. Verwezen wordt dan ook naar hetgeen in dat vonnis is overwogen en beslist.
2.2 Bij voormeld vonnis, waarbij de rechtbank volhardt, werd [gedaagde] toegelaten om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat er met betrekking tot de woning aan de [adres] op 30 november 1998 geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen hem en [eiser].
2.3 Voordat zal worden overgegaan tot beoordeling van de bewijsopdracht zal de rechtbank nog aandacht besteden aan een door [gedaagde] opgeworpen verweer welk nog bespreking behoeft.
[gedaagde] stelt dat zijn echtgenote nimmer toestemming heeft gegeven voor het sluiten van een koopovereenkomst met [eiser].
Ondanks het feit dat artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek op de situatie als de onderhavige niet van toepassing is, het betreft hier niet een woning die door de echtgenoten tezamen dan wel afzonderlijk wordt bewoond, heeft [gedaagde], na gemotiveerd verweer van [eiser], dit verweer niet uitdrukkelijk weersproken zodat de rechtbank er van uit gaat dat [gedaagde] zijn stelling niet langer wenst te handhaven.
2.4 [gedaagde] is in voornoemd vonnis in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aangenomen oordeel van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat hij daarin is geslaagd.
Anders dan mogelijkerwijs uit het voorlopig getuigenverhoor van [getuige W] kon volgen, heeft hij, nogmaals gehoord als getuige, uitdrukkelijk verklaard dat door hem aan [getuige O] geen opdracht was gegeven het huis van [gedaagde] aan de [adres] te verkopen. Hij stelt contacten te hebben gelegd met [getuige O] waarna het gesprek is afgesloten met de afspraak dat [getuige O] telefonisch contact zou opnemen met [gedaagde].
Uit de verklaring van [getuige O] blijkt dat er inderdaad was afgesproken dat hij nog contact zou opnemen met [gedaagde] en dat dit genoemde contact eerst op 30 november 1998 telefonisch heeft plaatsgevonden.
Omtrent de inhoud van dit gesprek wordt door [getuige O] en [gedaagde] verschillend verklaard. Volgens [getuige O] is op dat moment een koopovereenkomst gesloten tussen [gedaagde] en [eiser] betreffende de onderhavige woning; volgens [gedaagde] heeft hij op dat moment duidelijk aan [getuige O] aangegeven dat het huis reeds was verkocht en dat [getuige O] bovendien zonder zijn toestemming heeft gehandeld.
Nu vast staat dat [getuige O] geen opdracht had van [gedaagde] het betreffende huis te verkopen kan enkel op de mededeling van [getuige O] dat het huis is verkocht aan [eiser] niet worden gesteld dat op 30 november 1998 een koopovereenkomst betreffende het huis aan de [adres] tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [eiser]. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volgehouden dat [gedaagde] het betreffende pand bij twee makelaars in de verkoop heeft gedaan en zij zal op dit standpunt - gedaan in haar vonnis van 17 mei 2001 in de procedure tussen partijen onder zaaknummer 49290/1999 en 52312/1999 - terugkomen.
2.5 Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat tussen [eiser] en [gedaagde] op 30 november 1998 een koopovereenkomst tot stand is gekomen betreffende het huis aan de [adres]. De vorderingen van [eiser] zullen derhalve worden afgewezen en [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de procedure onder zaaknummer 52312/1999 dezelfde bewijsopdracht is gegeven als in deze procedure en gebruik is gemaakt van een gelijkluidende conclusie na enquête zodat de kosten van het getuigenverhoor en de daarna gevolgde conclusie in deze procedure voor de helft zullen worden meegenomen. Daarbij zal de getuigentaxe van [getuige W] in redelijkheid worden gesteld op DM 75,-- zijnde een vergoeding voor 3 uren afwezigheid.
2.6 Nu in conventie aangenomen moet worden dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [eiser] met betrekking tot het pand aan de [adres], staat eveneens vast dat het door [eiser] op deze woning gelegde conservatoire beslag onrechtmatig was gelegd. Een verklaring voor recht zal te dien aanzien worden gegeven.
2.7 Nu tevens aannemelijk is dat [gedaagde] schade heeft geleden door het beslag dat [eiser] op de woning heeft gelegd zal tevens de vordering te komen tot een schadestaatprocedure worden toegewezen.
2.8 [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
In conventie en in reconventie
2.9 In het dictum zullen de bedragen worden toegewezen in euro's.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 181.51 aan griffierecht, € 975,63 voor salaris procureur en € 25,98 aan getuigentaxen;
verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door op 12 december 1998 beslag te leggen op de woning aan de [adres];
veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] te betalen een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 780,50 voor salaris procureur;
In conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis wat betreft de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Schreinemakers en Van den Acker, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.