ECLI:NL:RBMAA:2002:AE4056

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33126
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Douffet-Evertz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van een steigerbouwproject met betrekking tot de contractuele verplichtingen tussen ADB B.V. en DSD Dillinger Stahlbau GmbH

In deze zaak vordert de besloten vennootschap ADB B.V. betaling van openstaande facturen van de rechtspersoon DSD Dillinger Stahlbau GmbH, die betrokken was bij een steigerbouwproject. De rechtbank Maastricht heeft op 30 mei 2002 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarbij de rol van de rechtbank enkelvoudig was. De zaak is voortgekomen uit een eerdere comparitie van partijen op 26 september 2001, waar een proces-verbaal van is opgemaakt. De rechtbank heeft in haar vonnis verwezen naar een tussenvonnis van 14 juni 2001 en heeft de inhoud daarvan in haar beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat DSD een bedrag van fl. 2.292.920,- heeft betaald, maar dat er nog een openstaande vordering van fl. 1.032.677,28 resteert. DSD heeft verweer gevoerd tegen de vordering van ADB, onder andere met betrekking tot de procesvolmacht en de goedkeuring van gefactureerde werkzaamheden door DSM. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ondertekening van opdrachtbonnen door DSD niet zonder meer een betalingsverplichting met zich meebrengt, en dat DSD zich kan beroepen op haar contractuele controle-rechten. De rechtbank heeft besloten een deskundigenonderzoek te bevelen om de omvang van het door ADB geleverde steigerwerk vast te stellen. De kosten van dit onderzoek dienen door DSD te worden voorgeschoten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de bijbehorende vragen.

Uitspraak

Vonnis : 30 mei 2002
Rolnummer : 33126/HA ZA 97-857
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADB B.V.,
gevestigd te geleen,
eiseres,
procureur: mr. W.J. Dols;
tegen:
De rechtspersoon naar Duits recht DSD DILLINGER STAHLBAU GmbH,
gevestigd te Düsseldorf (D),
gedaagde,
procureur: mr. F.G.F.M. Tripels;
Wederom gezien de stukken, waaronder het tussenvonnis d.d. 14 juni 2001 door deze rechtbank in de onderhavige zaak gewezen.
Gelet op de verwijzing van deze zaak van de meervoudige naar de enkelvoudige kamer.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij tussenvonnis d.d. 14 juni 2001 gelaste comparitie van partijen heeft op 26 september 2001 plaatsgevonden. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Door DSD is vervolgens nog een akte na comparitie genomen, waarna partijen wederom vonnis hebben gevraagd op het procesdossier.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Nadere beoordeling
2.1
De rechtbank verwijst en volhardt bij de inhoud van voormeld tussenvonnis van de rechtbank van 14 juni 2001.
Mede aan de hand van het ter comparitie verhandelde zal de rechtbank thans overgaan tot een nadere beoordeling van de tussen partijen bestaande geschillen.
2.2
Het verweer inzake de onduidelijkheid betreffende de procesvolmacht van ADB en in verband daarmede de vraag naar het al dan niet bevrijdend aan ADB kunnen betalen is door DSD ter comparitie ingetrokken, aangezien ADB als productie 1 van de door haar op voorhand toegezonden producties heeft overgelegd de door de rechtbank onder rechtsoverweging 3.2.1 van haar tussenvonnis d.d. 14 juni 2001 bedoelde schriftelijke verklaring van de overige leden van de maatschap Steigerbouw Stop NAK 4, inhoudende dat DSD bevrijdend aan ADB kan betalen.
2.3
ADB heeft ter comparitie een overzicht van haar - naar aanleiding van de erkenning van een aantal door DSD gedane tussentijdse betalingen - herziene vordering inclusief rente berekening overgelegd.
Tussen partijen staat thans vast dat er door DSD een totaalbedrag van fl.2.292.920, -
( € 1.040.481,70) is betaald, zodat resteert een openstaande vordering van fl.1.032.677, 28 ( € 468.608,48). Hierop dient volgens partijen in mindering te worden gebracht een bedrag van fl. 264,38 ( € 119,97) inzake de factuur met nr. 7111464, die als vervallen dient te worden beschouwd.
DSD heeft voorts bij akte na comparitie nog aangevoerd dat zij de factuur met nr. 6050608 (volgens het ter comparitie overgelegd betalingsoverzicht betreffende een bedrag van fl. 3.592,05 ( € 1630,00) inclusief BTW) nooit heeft ontvangen, zodat deze factuur ook niet door haar is geboekt.
Nu ADB op dit verweer niet meer heeft kunnen reageren, zal de rechtbank haar alsnog daartoe op de hierna nog nader aan te geven wijze in de gelegenheid stellen
2.4
DSD stelt zich op het standpunt dat de op 29 januari 1996 tussen haar en ADB tot stand gekomen overeenkomst een zogeheten "back to back"overeenkomst betrof met betrekking tot de overeenkomst gesloten tussen haar en DSM. Dientengevolge heeft ADB zich volgens haar verbonden om de steigerbouwwerkzaamheden te verrichten op de voorwaarden zoals die tussen haar - DSD- en DSM waren overeengekomen.
Het hierop gebaseerde verweer van DSD inhoudende dat de door ADB opgestelde en in deze procedure overgelegde facturen op geen enkele wijze voldoen aan de vereisten waaraan ingevolge artikel 4.4. van het contract tussen DSM en DSD juncto bijlage b12.2.1 van het handboek NAK 4 1995 dient te worden voldaan, is door ADB bij conclusie van repliek gemotiveerd weersproken. DSD is hierop bij conclusie van dupliek niet meer teruggekomen, zodat het er rechtens voor moet worden gehouden dat DSD dit verweer heeft laten varen.
Hetzelfde geldt voor het beroep van DSD op artikel 4.5 van voornoemde overeenkomst inhoudende dat indien niet voor 17 mei 1996 op de juiste wijze was gefactureerd de (onder)aannemer al haar rechten ter zake verloor, reden waarom volgens DSD de vordering van ADB niet ontvankelijk diende te worden verklaard. Ook dit verweer behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.5
Voorts stelt DSD, naar de rechtbank begrijpt, met een beroep op het zogenaamde "back to back" karakter van de contracten tussen ADB en DSD enerzijds en DSD en DSM anderzijds, dat alle prestaties van ADB mede door DSM goedgekeurd moeten worden en dat de betaling van facturen door haar afhankelijk is van de goedkeuring door DSM van die facturen.
In de praktijk is echter door partijen aan de afspraak dat alle prestaties door DSM moesten worden getekend een nadere invulling gegeven, in die zin dat alleen de zgn. "scope changes" door DSM geaccordeerd moesten worden, aldus DSD.
2.6
ADB voert in dit verband aan dat partijen in de praktijk überhaupt geen behoefte meer hadden aan het laten plaatsen van een handtekening door DSM en derhalve volstonden met het plaatsen van handtekeningen door DSD, ook al betrof het zogenaamde "scope changes".
Ter adstructie van de beweerdelijke instemming van DSD met die handelswijze verwijst ADB naar betalingen van DSD van onder meer het project B (pagina 3 van de door ADB ter comparitie overgelegde notitie). Daaruit valt volgens ADB af te leiden dat DSD ook facturen heeft betaald die zijn vergezeld van enkel door of namens DSD ondertekende overdrachtsformulieren/'leistungsbestätigungen" en die derhalve niet zijn goedgekeurd door
DSM.
2.7
DSD betwist echter in dit verband gemotiveerd de toerekening door ADB van haar betalingen aan bepaalde facturen. De betalingen die zij aan ADB heeft gedaan betroffen zogenaamde a-conto betalingen en dienen te worden gekwalificeerd als "voorschotbetalingen" zodat deze betalingen niet kunnen worden toegerekend aan specifieke facturen.
Bovendien was het volgens DSD mogelijk dat DSM werkzaamheden waarvoor de vereiste goedkeuring aanvankelijk ontbrak achteraf tijdens de financiële afwikkeling alsnog goedkeurde danwel - naar de rechtbank uit de stellingen van DSD meent te moeten afleiden - eerder aan die werkzaamheden gegeven goedkeuring alsnog tijdens de financiële afwikkeling c.q. het verificatieproces onthield.
Tenslotte voert DSD in dit verband aan dat ADB bij haar berekening inzake het beweerdelijk niet geaccordeerde en toch betaalde meerwerk inzake project B (pagina 2 van de door ADB ter comparitie overgelegde notitie) ten onrechte geen onderscheid maakt tussen de Initiële Scope, de aanvullingen op de Initiële Scope en de uiteindelijke Scope Changes. Het verschil tussen de Initiële Scope en de uiteindelijk door DSD betaalde Scope bestaat derhalve volgens DSD niet enkel uit "scope changes" die door DSM moeten worden goedgekeurd.
Volgens DSD gaat het ten processe uitsluitend nog om:
- a) meerwerkopdrachten die door DSM niet zijn goedgekeurd en ook gedurende het
verificatieproces zijn geweigerd en
- b) het door DSM goedgekeurd meerwerk dat zij achteraf op basis van haar contractuele
rechten heeft herzien.
2.8
Nu het blijkens bovenstaande stellingen van DSD in de praktijk mogelijk was dat DSM meerwerk waarvoor de beweerdelijk vereiste toestemming van DSM ontbrak, alsnog tijdens de financiële afwikkeling na beëindiging van het project kon goedkeuren en andersom aanvankelijk goedgekeurd meerwerk door DSM in een later stadium alsnog niet voor akkoord kon worden bevonden, voert zulks naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat niet meer relevant lijkt de al dan niet plaatsgehad hebbende ondertekening door DSM van de zogenaamde opdrachtbonnen c.q. "leistungsbestätigungen".
Immers eerst tijdens het zogenaamde verificatieproces tijdens de financiële afwikkeling vond kennelijk de eventuele definitieve goedkeuring van de gefactureerde werkzaamheden door DSM plaats.
Zulks impliceert dat DSD zich er niet zonder meer op kan beroepen dat de niet betaalde facturen niet betaald behoefden te worden omdat de handtekening van een functionaris van DSM op de opdrachtbonnen ontbrak.
2.9
Dat de onderteking door DSM van de opdrachtbonnen in de praktijk haar betekenis had verloren lijkt voorts te worden bevestigd door de inhoud van het door ADB tijdens de comparitie besproken betalingsoverzicht met betrekking tot project Blok B.
Immers ook al betreffen de betalingen van DSD, zoals zij stelt en blijkens de omvang van die bedragen voorshands deels ook aannemelijk lijkt, a conto- c.q. voorschotbetalingen, dan nog laat zulks onverlet dat uit dat betalingsoverzicht valt af te leiden - zoals door ADB onbetwist is gesteld - dat er ter zake van dat project door DSD in totaal is betaald een bedrag van fl.1.642.920, - inclusief BTW ( € 745.524,59) terwijl de aanvankelijke aanneemsom bedroeg fl. 999.790, --, inclusief BTW (€ 453.684.92). Kennelijk is er derhalve fl. 643.130, -- (€ 291.839,67) aan meerwerk betaald, zulks terwijl onbetwist vast staat dat er met betrekking tot Blok B slechts 2 door DSM getekende bonnen ad fl.14.130, 26, inclusief BTW (€ 6.412,03) voorhanden zijn, zodat de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat er door DSD ten aanzien van blok B een bedrag van fl. 628.999,74 (€ 285.427,63) aan meerwerk is betaald zonder dat daar door DSM getekende opdrachtbonnen aan ten grondslag liggen.
Weliswaar heeft DSD in dit verband een beroep gedaan op het beweerdelijk door ADB ten onrechte niet gemaakte onderscheid tussen de Initiële Scope, de aanvullingen op de Initiële Scope en de Scope Changes, maar nu DSD heeft nagelaten deze stelling nader te concretiseren, in die zin dat duidelijk is of en zo ja wat dit onderscheid in concreto betekent voor de omvang van het aan meerwerk betaalde bedrag danwel het bedrag dat DSD heeft betaald aan facturen inzake scope changes die vergezeld gingen van enkel door DSD ondertekende opdrachtbonnen, gaat de rechtbank aan dit verweer als onvoldoende gemotiveerd voorbij.
Zulks geldt evenzeer voor de stelling van DSD ter zake de goedkeuring door DSM van werkzaamheden achteraf, nu DSD ook te dien aanzien heeft nagelaten nader aan te geven om welke werkzaamheden c.q. facturen danwel bedragen het in concreto gaat.
2.1
Nu het ontbreken van de ondertekening door DSM van de opdrachtbonnen voor DSD niet zonder meer een weigeringsgrond oplevert om tot betaling over te gaan, rest de vraag in dit verband of DSD betaling van facturen kan weigeren op basis van het argument dat DSM betaling van de gefactureerde werkzaamheden weigert c.q. de gefactureerde werkzaamheden niet akkoord bevind, met andere woorden is goedkeuring door DSM van de door ADB gefactureerde werkzaamheden met betrekking tot reeds door DSD op de opdrachtbonnen geaccordeerd werk een terechte door DSD op basis van haar contractuele relatie met ADB gestelde voorwaarde.
DSD stelt in haar juridische relatie met ADB te hebben bedongen dat alle prestaties door DSM moesten worden goedgekeurd. Zij verwijst daartoe onder meer naar het bepaalde in artikel 3.1 van amendement 01 op DSM norm G 220, welke bepaling tevens deel uit maakt van de tussen haar en ADB gesloten overeenkomst, nu DSM norm G220 (met genoemd amendement) deel uit maakt van de offerteaanvraag.
Krachtens het bepaalde in voormeld artikel 3.1 is de opdrachtgever gerechtigd bij significante verschillen tussen in rekening gebrachte hoeveelheden en door de aannemer feitelijk verrichtte werkzaamheden de uit dit verschil voortvloeiende kosten te verrekenen, met andere woorden de opdrachtgever behoudt zich het recht voor om een zogenaamde "Quantity Survey", dat wil zeggen een controle naar de gebruikte en gedeclareerde hoeveelheden uit te voeren, aldus DSD.
ADB daarentegen stelt dat in de overeenkomst tussen haar en DSD niet wordt gerept over een zogenaamde "Quantity Survey", zodat een eventueel onderzoek naar de hoeveelheid steigerbouw haar niet regardeert. Volgens haar staat door de ondertekening van de opdrachtbonnen door een functionaris van DSD vast dat de prestaties zijn uitgevoerd.
2.11
Met DSD is de rechtbank van oordeel dat nu DSD in het schrijven d.d. 23 juni 1995 waarbij zij ADB uitnodigt om in te schrijven op de steigerbouwwerkzaamheden op de NAK 4 van DSM voor wat betreft de uitvoering van die werkzaamheden uitdrukkelijk verwijst naar onder meer de documenten zoals opgenomen in paragraaf 1 van die offerteaanvraag en die documenten ook omvatten DSM norm G 220 met bijbehorend amendement 01, die voorwaarden - na inschrijving door ADB conform die voorwaarden en daarop aansluitende bestelling van die werkzaamheden door DSD - onderdeel vormen van de overeenkomst tussen ADB en DSD.
Zulks impliceert dat ook DSD het recht toekomt zich op de in die bepalingen bedoelde controle te beroepen en dat het aftekenen door DSD van de opdrachtbonnen niet zonder meer een betalingsverplichting doet ontstaan.
DSD heeft derhalve het recht om reeds gefactureerde werkzaamheden/diensten te corrigeren wanneer zij kan aantonen dat deze werkzaamheden niet zijn uitgevoerd.
DSD kan derhalve betaling van facturen van ADB weigeren onder verwijzing naar een door DSM in het kader van voornoemd controlerecht reeds uitgevoerd onderzoek (waarvan zij - DSD - uiteraard de conclusies dient te onderschrijven) met betrekking tot de door ADB uitgevoerde steigerbouwwerkzaamheden.
Wellicht ten overvloede zij vermeld dat zulks niet betekent dat DSD zonder meer betaling kan weigeren met als argument dat DSM niet betaalt, doch dat de weigering van DSD om te betalen dient te zijn gebaseerd op het haar in het kader van haar eigen contractuele controlerecht toekomende oordeel dat gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, zij het dat ze ter onderbouwing van dat oordeel uiteraard gebruik kan maken van in dit kader reeds in opdracht van DSM uitgevoerd onderzoek naar de in geding zijnde werkzaamheden.
2.12
DSD heeft in dit verband aangevoerd dat ADB een substantieel gedeelte van de door haar gedeclareerde werkzaamheden niet daadwerkelijk heeft uitgevoerd, daartoe stellende dat ADB - onder kennelijke dreiging van het direct neerleggen van het werk door alle comparanten van de maatschap - van de hoofdaannemers heeft bedongen alle opdrachtbonnen te accorderen zonder een uitgebreid onderzoek van de hoofdaannemers naar de daadwerkelijke uitvoering van die werkzaamheden toe te staan.
Voorts verwijst zij in dit verband onder meer naar de "Quantity Survey"-rapportage van STE (Scaffolding Trading Europe B.V.) en een verificatieonderzoek met betrekking tot dit STE-rapport uitgevoerd door Industrial Support Group ("ISG"), waaruit blijkt dat ADB een substantieel te hoog aantal kubieke meters steigerbouw in rekening heeft gebracht. STE kwam namelijk tot de conclusie dat er van de plusminus 225.000 m³ steigermateriaal dat volgens de boeken zou zijn geplaatst er slechts plusminus 140.000 m³ aanwezig was op de site. Een en ander zou volgens DSD moeten leiden tot een neerwaartse bijstelling van de in rekening gebrachte steigers van fl.473.585, -- exclusief BTW (€ 241,903,50).
Bovendien is er volgens DSD een tweede onafhankelijk deskundigenrapport, voor zover DSD bekend uitgevoerd door Vijverberg B.V., voorhanden waaruit volgens haar eveneens blijkt dat een substantieel deel van de door ADB gefactureerde steigerbouwwerkzaamheden niet zijn verricht. Dit rapport is tot stand gekomen nadat ADB met HCG en Stork was overeengekomen dat een onafhankelijke deskundige de hoeveelheid gebouwde steigers bindend zou vaststellen, waarna op basis van dat rapport de finale afrekening zou volgen. DSD heeft echter in dit onderzoek niet geparticipeerd, zodat zij niet exact bekend is met de uitkomst van het onderzoek en reden waarom zij ten processe ADB heeft verzocht dat rapport alsnog in geding te brengen.
2.13
ADB heeft laatstgenoemd verzoek van DSD naast zich neergelegd en te dien aanzien nog aangevoerd dat nu DSD destijds hoewel daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd niet heeft geparticipeerd in bedoeld onderzoek en dat onderzoek alleen ziet op de verhoudingen tussen ADB en de beiden andere hoofdaannemers Stork Ketels of HCG het niet aangaat dat DSD zich thans wenst te beroepen op de uitslag van voornoemde rapportage.
DSD heeft in dit verband weliswaar aangevoerd dat zij vanwege procestactische overwegingen met betrekking tot een reeds aanhangig gemaakt verschil tussen haar en DSM niet heeft geparticipeerd in voornoemd onderzoek, maar met ADB is de rechtbank van oordeel dat DSD - wat er ook zij van de beweegredenen om niet aan het onderzoek deel te nemen - zich thans niet kan beroepen op de in dit geval voor de deelnemende partijen bindende uitkomsten van een onderzoek waaraan zij zowel financieel als inhoudelijk welbewust niet heeft willen meewerken, zodat de rechtbank de uitkomsten van dit onderzoek in deze procedure vooralsnog buiten beschouwing laat.
2.14
ADB acht het rapport van STE in dit verband volstrekt irrelevant nu het hier volgens haar een achteraf door DSM uitgevoerd onderzoek, een zogenaamde "quantity survey", betreft en dat onderzoek haar niet regardeert nu in de overeenkomst tussen haar en DSD in het geheel niet wordt gerept over zo een controlerecht.
Gelet op het door de rechtbank hiervoor onder overweging 2.10 overwogene inzake het eveneens aan DSD toekomende controlerecht, kan DSD naar het oordeel van de rechtbank zich wel degelijk beroepen op de uitkomsten van een (in opdracht van DSM) uitgevoerd onderzoek naar de omvang van het uitgevoerde steigerbouwwerk, met dien verstande dat bij betwisting - gelet op de eenzijdige opstelling van de rapportage - tegenbewijs mogelijk is.
Blijkens de inhoud van de door ADB bij conclusie van eis overgelegde producties 51 en 51 heeft ADB voorts de inhoud van dit onderzoek gemotiveerd en uitgebreid betwist. Vooralsnog stelt ADB zich dan ook op het standpunt dat de handtekening van een functionaris van DSD op de opdrachtbonnen betekent dat de op die bonnen vermelde prestaties ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
2.15
Zoals reeds in haar tussenvonnis van 14 juni 2001 onder rechtsoverweging 3.5.1. overwogen, gaat de rechtbank er - nu rechtens voldoende aannemelijk is geworden dat de handtekening van DSM in de praktijk niet meer vereist was - voorshands vanuit dat indien een opdrachtbon/ "Leistungsbestätigung"door (een functionaris van) DSD is getekend voor het opgeleverd zijn van de op die opdrachtbon vermelde steigerbouwwerkzaamheden, het er in principe voor moet worden gehouden dat die steiger(s) inderdaad in de op die bon/ "Leistungsbestätigung" vermelde omvang "geleverd" is/zijn, zonder dat daar overigens zonder meer een betalingsverplichting ontstaat nu tegenbewijs in het algemeen en in het kader van hogergemeld controlerecht in het bijzonder daartegen is toegestaan.
Nu partijen van mening blijven verschillen omtrent de omvang van het door ADB geleverde steigerbouwwerk, acht de rechtbank - mede gelet op het te dien aanzien bij pleidooi en ter comparitie met partijen besprokene inzake een nader te gelasten deskundigenonderzoek - termen aanwezig ter zake het al dan niet door ADB geleverde steigerwerk een onpartijdig en objectief deskundigenonderzoek te bevelen.
2.16
Partijen twisten voorts over de vraag of ADB de werkzaamheden voor het zgn. ABB project al dan niet conform de tussen partijen gemaakte afspraken heeft gefactureerd, nu kennelijk aanvankelijk is gedeclareerd op basis van hoeveelheid geplaatst steigerwerk en na 11 maart 1996 op urenbasis. Volgens DSD zijn er dientengevolge zgn. "double dips" (dubbeltellingen)
ontstaan voor wat betreft de additionele kosten voor huur van de steigers, bedragende naar de rechtbank begrijpt in totaal tenminste fl.159.096,08 (€ 72.194,65) evenals voor de kosten van demontage.
Ter comparitie hebben partijen in dit verband geen verdere duidelijkheid in dit verband kunnen verschaffen. Zo bleken op willekeurig door de rechter-commissaris gekozen bonnen inzake het ABB project (bijvoorbeeld nr. 31 en 32, zie voorts proces-verbaal comparitie) kubieke meters te zijn genoemd hoewel de werkzaamheden tijdens de bouw zijn verricht op 18 resp. 15 maart 1996, derhalve na 11 maart 1996. ADB heeft in dit nog verband aangevoerd dat de na 11 maart 1996 ter beschikking gestelde werknemers die op regiebasis zouden werken, kennelijk werden aangestuurd door DSD en zijn ingezet op het monteren, demonteren of verplaatsen van voor 11 maart 1996 geplaatste steigers. ADB betwist bij gebrek aan wetenschap deze stelling en is hierop bij conclusie na comparitie niet meer teruggekomen.
Het komt de rechtbank derhalve geraden voor de vraag naar de beweerdelijke dubbeltellingen en de omvang daarvan te betrekken bij het door de deskundige te verrichten onderzoek naar de omvang van het uitgevoerde steigerwerk als bedoeld onder rechtsoverweging 2.15.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat DSD haar eerder bij conclusie van antwoord gevoerde verweer inzake het in mindering te brengen bedrag van fl. 327.046,71 ( € 148.407,32) in verband met het beweerdelijk ten onrechte door ADB bij haar - DSD - declareren van steigerwerkzaamheden op grond van het feit dat ADB die werkzaamheden voor ABB had verricht en derhalve bij ABB diende te declareren, kennelijk heeft laten varen, nu zij - na gemotiveerde betwisting daarvan door ADB bij conclusie van repliek daarop niet meer is teruggekomen en thans volstaat met de hiervoor besproken inhoudelijke betwisting van de in dit verband gevorderde bedragen.
2.17
Tenslotte betwist DSD bij pleidooi dat ADB gerechtigd is om de additionele kosten ten aanzien van het Site Management ad fl. 42.216,50 ( € 19.157,01) te factureren, nu het hier ook scope changes betreft die door DSM diende te worden goedgekeurd en voorts daarvoor geen vergoedingsregeling is overeengekomen en derhalve de contractuele basis voor declaratie van die kosten ontbreekt.
geen weigeringgrond tot betaling vormt - deze kosten vooralsnog voor vergoeding in aanmerking komen.
ADB heeft het beweerdelijk ontbreken van een contractuele basis voor de vergoeding door DSD van deze additionele kosten niet weersproken, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.18
Al het bovenstaande voert tot de slotsom dat de rechtbank een deskundigenbericht zal bevelen, waarbij de rechtbank overeenkomstig het kennelijk voorstel van partijen zoals besproken tijdens het pleidooi en de comparitie overweegt een zgn. quantity surveyor te benoemen.
Partijen worden derhalve in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de identiteit en aard van de te benoemen deskundige, de aan de deskundige te stellen vragen in verband met hetgeen door de rechtbank ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in r.o. 2.15 en 2.16 is overwogen en de volgens partijen acceptabele maximale hoogte van het voorschot.
Bij die akte wordt ADB tevens in de gelegenheid gesteld te reageren op het verweer van DSD inzake de niet ontvangen factuur als bedoeld in r.o. 2.3.
2.19
De kosten van de te benoemen deskundige dienen, nu het onderzoek aan de stellingen van DSD dienstig is, door DSD te worden voorgeschoten.
2.2
In afwachting van voormelde akte houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
3. UITSPRAAK
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van 20 juni 2002 om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over aantal, aard en identiteit van de te benoemen deskundige, de hoogte van het voorschot alsmede de aan de deskundige te stellen vragen, terwijl ADB zich bij die akte tevens kan uitlaten als bedoeld in rechtsoverweging 2.3.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door Mr. Douffet-Evertz, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.