Reg.nr: AWB 02 / 727 BESLU VV KLR
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verzoeker,
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, gevestigd te Zoetermeer, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van het besluit van verweerder van 13 mei 2002.
Kenmerk: VIV 2002/5604.
Behandeling ter zitting: 29 mei 2002.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 13 mei 2002 (ook op deze datum bekendgemaakt) heeft verweerder afwijzend beslist op verweerders verzoek van 22 januari 2002 om verstrekking van de personalia en de adres- en woonplaatsgegevens van degene die in het kentekenregister als eigenaar/houder van het kenteken [nummer] is geregistreerd.
Tegen het aanvankelijk uitblijven van dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 6 mei 2002 bij verweerder een bezwaarschrift ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend; gelet op artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt dit bezwaarschrift thans geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 13 mei 2002. Bij schrijven van 21 mei 2002 heeft de gemachtigde van verzoeker zich tevens gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen. Verzocht is een zodanige voorziening te treffen dat verweerder wordt verplicht alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb verwezen naar de stukken ingediend (namens verzoeker) in de (nadien ingetrokken) procedure inzake het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het aanvankelijk uitblijven van een beslissing op de aanvraag van verzoeker. Deze stukken zijn ad informandum bij de stukken van de onderhavige procedure gevoegd.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 29 mei 2002, alwaar voor verzoeker is verschenen diens gemachtigde mr. P. Vanderheyden, ambtenaar der gemeente.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P.A. ten Hengel en mr. L.H. la Roi, beiden werkzaam bij de Dienst Wegverkeer.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen.
Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor degene die om een voorlopige voorziening verzoekt, uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder onevenredig nadeel een beslissing in de hoofdzaak (casu quo de beslissing op bezwaar) kan afwachten, dan dient het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Als vorenstaande situatie zich niet voordoet dan is het antwoord op de vraag of sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak al dan niet voor vernietiging in aanmerking zou komen.
Bij toepassing van het vorenstaande uitgangspunt op onderhavig verzoek dient derhalve allereerst te worden onderzocht of verzoeker zonder onevenredig nadeel te lijden de beslissing op bezwaar kan afwachten.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
Van de zijde van verzoeker is aangegeven dat het spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening in het onderhavige geval is gelegen in noodzaak met bestuursrechterlijke handhavingsmiddelen, meer specifiek het opleggen van een dwangsom, op te (kunnen) treden tegen de overlast veroorzaakt door prostituanten die buiten de officiële tippelzone -met name in de directe omgeving van het NS-station- met hun auto's rondrijden en aldaar personen tot prostitutie uitnodigen of aanlokken.
De voorzieningenrechter is van oordeel, overigens zonder de problemen van verweerder(s gemeente) met betrekking tot voormelde overlast te willen bagatelliseren, dat, mede in aanmerking nemend dat partijen reeds sedert december 2000 met elkaar in contact staan met betrekking tot verstrekking van gegevens als thans in geding, voorshands niet is gebleken dat de gestelde overlast thans zodanig is dat het treffen van de gevraagde voorziening geïndiceerd is. De gevraagde voorziening, als hiervoor in rubriek I omschreven, is een zeer vergaande maatregel, die een onomkeerbaar karakter niet kan worden ontzegd. Voor een dergelijke vergaande maatregel is in beginsel eerst plaats indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid positief op een verzoek om gegevensverstrekking beslist zou moeten worden en een (zeer) zwaarwegend spoedeisend belang het treffen van een voorziening vergt. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval vooralsnog evenwel geen sprake. Nog daargelaten de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat verweerder de gevraagde gegevens kennelijk ook indirect (dat is: via de politie) kan verkrijgen, is gesteld noch gebleken dat op het gebied van handhaving van de openbare orde in verweerders gemeente een onbeheersbare situatie ontstaat indien verweerder thans, in afwachting van de beslissing op bezwaar, niet (rechtstreeks via verweerder) de beschikking krijgt over deze gegevens. Daarbij is aanmerking genomen dat verweerder heeft toegezegd op de kortst mogelijke termijn een beslissing op bezwaar te nemen. Overigens veronderstelt de voorzieningrechter verzoeker(s gemachtigde) bekend met de mogelijkheden die hem ter beschikking staan indien verweerder niet tijdig op het ingediende bezwaarschrift zou beslissen.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit stadium van de procedure, in het licht van de daarbij door te voeren toetsing, geen sprake van een onevenredige benadeling van verzoeker, in die zin dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Derhalve ontbeert het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening het ingevolge artikel 8:81 van de Awb vereiste spoedeisend belang, zodat dit verzoek om een voorlopige voorziening reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Mitsdien wordt, mede gelet op artikel 8:84 van de Awb, beslist als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. R.C.A.M. Philippart in tegenwoordigheid van mr. R.M.M. Kleijkers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2002 door mr. Philippart voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. R. Kleijkers w.g. Philippart
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 31 mei 2002.
LJN AE3425
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.