ECLI:NL:RBMAA:2002:AE3179

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
79948/haza 01-1179
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Laumen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldigheid van een koopovereenkomst en annuleringsovereenkomst met betrekking tot een personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 mei 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [verkoper]) en een particulier (hierna: [koper]) over de geldigheid van een koopovereenkomst en een daaropvolgende annuleringsovereenkomst. De kern van het geschil draait om de vraag of er op 9 november 2000 een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de verkoop van een BMW, en of de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001 rechtsgeldig was, gezien de psychische toestand van [koper].

[verkoper] stelt dat er op 9 november 2000 een koopovereenkomst is gesloten en vordert betaling van annuleringskosten van f 20.000,-. [koper] betwist de geldigheid van de koopovereenkomst en stelt dat hij ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomsten leed aan een geestelijke stoornis, waardoor zijn wil om de rechtshandeling te verrichten ontbrak. Hij vordert vernietiging van beide overeenkomsten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [koper] moet bewijzen dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten geestelijk niet in staat was om zijn wil te vormen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering, waarbij beide partijen de mogelijkheid hebben om getuigen te horen. De rechtbank heeft tevens opgemerkt dat indien [koper] niet slaagt in zijn bewijs, de vorderingen van [verkoper] zullen worden toegewezen. De zaak is complex, en de rechtbank heeft partijen aangemoedigd om te overwegen hun geschil te schikken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in zaken waar geestelijke gezondheid een rol speelt in de geldigheid van rechtshandelingen, en de rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder te onderbouwen in een vervolgprocedure.

Uitspraak

Vonnis: 16 mei 2002
Rolnummer: 70948 / HA ZA 01-1179 (versneld regime)
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige ka-mer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd te Beek,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. M.M.J.F. Sijben;
tegen
[gedaagde],
wonende te Maastricht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. M.Ph.M. Hogervorst (toevoeging).
1. Het verloop van de procedure
Eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, verder te noemen "[verkoper]", heeft gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie, verder te noe-men "[koper]", onder ver-sneld regime gedagvaard om te ver-schij-nen voor deze recht-bank en heeft overeenkomstig die dag-vaar-ding gecon-clu-deerd voor eis.
[koper] heeft geconcludeerd voor antwoord in conventie en tevens een conclusie van eis in reconventie genomen, waarop [verkoper] heeft geconcludeerd voor antwoord in reconventie.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een com-paritie na antwoord gelast. Ter comparitie heeft [koper] een aantal producties in het geding gebracht. Van het ver-han-delde ter com-pa-ritie is pro-ces-ver-baal opge-maakt, dat zich bij de stuk-ken bevindt en waarbij voormelde producties zijn gevoegd.
Bij alle genoemde conclusies zijn door par-tijen pro-duc-ties overgelegd.
Ter comparitie hebben partijen de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waar-na de uit-spraak van het von-nis nader is be-paald op heden.
2. Het geschil
In conventie:
2.1 Volgens [verkoper] is tussen partijen op 9 november 2000 een schriftelijke koopovereen-komst tot stand gekomen terzake van een nieuwe personenauto van het merk BMW, type
-- 2 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
325i coupé (hierna ook: "de auto"), waarbij [koper] zich verbond om van [verkoper] onder inruil van zijn oude BMW voormelde auto af te nemen voor een bedrag van f 81.161,-. Op bedoel-de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de BOVAG van toepassing.
2.2 [verkoper] stelt dat zij, na aan [koper] te hebben meegedeeld dat de auto aan haar in week 7 van 2001 was geleverd, van hem heeft vernomen dat "er een probleem ontstaan was" betreffende de betaling van de (restant)koopsom. Een door [verkoper] via BMW Lease gedaan financieringsvoorstel werd vervolgens door [koper] afgewezen omdat hij stelde van zijn bank een beter voorstel te hebben ontvangen dat nog moest worden goedgekeurd, het-geen nog enige tijd kon duren, aldus [verkoper]. Omdat [verkoper] zekerheid wenste omtrent de le-verdatum van de auto heeft zij [koper] vervolgens bij brief van 28 april 2001 verzocht haar binnen twee weken te laten weten wanneer de auto kon worden afgeleverd, bij gebreke waaraan [verkoper] schreef een officiële annulering conform artikel 7 van de algemene voor-waarden van [koper] te verwachten.
2.3 Naar [verkoper] stelt wenste [koper] de auto echter niet af te nemen, waarna tussen partij-en op 12 mei 2001 een schriftelijke annuleringsovereenkomst werd gesloten. Die overeen-komst hield - kort samengevat - het volgende in:
- de koopovereenkomst van 9 november 2000 wordt geannuleerd;
- de inruilauto van [koper] blijft tot 19 mei 2001 bij [verkoper] in onderpand tot zeker-
heid van betaling der annuleringskosten ad f 20.000,-;
- indien genoemde kosten niet op 19 mei 2001 zijn betaald wordt de inruilauto eigen-
dom van [verkoper], die deze auto onafhankelijk zal laten taxeren, waarna het positie-
ve verschil tussen de annuleringskosten en de getaxeerde waarde aan [koper] zal
worden uitbetaald.
2.4 Bij brief van 18 mei 2001 heeft zich de raadsvrouw van [koper] tot [verkoper] gewend en liet deze onder meer weten dat [koper] de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001 niet vrijwillig zou hebben ondertekend, alsmede dat [koper] geestelijk ziek zou zijn. Dit laatste is bij brief van 22 juni 2001 geconcretiseerd met de stelling dat [koper] vanaf januari 2000 arbeidsongeschikt zou zijn wegens "dementieel syndroom", met het gevolg dat [koper] zo-wel in november 2000 als in mei 2001 niet in staat zou zijn geweest zijn belangen te beharti-gen. Tevens wordt in die brief gemeld dat op 9 november 2000 geen koopovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Omdat volgens [verkoper] daarna van [koper] noch van diens raads-vrouw een reactie volgde, heeft de raadsman van [verkoper] bij brief van 18 juli 2001 [koper] gesommeerd de overeengekomen annuleringskosten ad f 20.000,- binnen vijf dagen te be-talen, in welke brief [verkoper] zich terzake van de overige schade alle rechten voorbehield en tevens aanspraak maakte op wettelijke rente en incassokosten. Een en ander heeft evenwel niet tot enige betaling door [koper] geleid. Ter verzekering van het verhaal van haar vorde-ring heeft [verkoper] conservatoir beslag op de inruilauto doen leggen. De beslagstukken zijn overgelegd.
2.5 Terzake van de door [koper] aangevoerde c.q. aan te voeren wilsgebreken (psychische stoornis) merkt [verkoper] overigens reeds op voorhand op dat, zo een dergelijk beroep (con-form artikel 3:34, Burgerlijk Wetboek, BW) mocht slagen, zij zich harerzijds zal beroepen op de haar krachtens artikel 3:35 BW mogelijk toekomende bescherming.
2.6 [verkoper] stelt zich naar de rechtbank begrijpt op het standpunt dat in ieder geval tussen haar en [koper] op 9 november 2000 een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen.
-- 3 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
Omdat genoegzaam is gebleken dat [koper] zijn verplichtingen uit hoofde van die overeen-komst niet wenst na te komen heeft het volgens [verkoper] geen zin om nakoming te vorderen, zodat zij - indien en voor zover de rechtbank mocht oordelen dat de annuleringsovereen-komst van 12 mei 2001 om enige reden aantastbaar is - naast haar overige vorderingen
meer subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst met schadevergoeding zal vorderen.
2.7 Op grond van het vorenstaande vordert [verkoper] dat de rechtbank zo deze verstaat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1) [koper] zal veroordelen om uit hoofde van de tussen partijen op 12 mei 2001 ge-sloten overeenkomst aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de an-nuleringskosten ad f 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2001, althans vanaf 23 juli 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding (13 novem-ber 2001) tot aan de dag der algehele voldoening;
2) [koper] zal veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te beta-len de schade die [verkoper] als gevolg van het niet nakomen door [koper] van diens verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst d.d. 9 november 2000 en/of de annuleringsovereenkomst d.d. 12 mei 2001 heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, te vermeerderen met de wet-telijke rente vanaf de dag der dagvaarding (13 november 2001) tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
[koper] zal veroordelen om uit hoofde van de tussen partijen op 12 mei 2001 geslo-ten overeenkomst aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de annu-leringskosten ad f 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2001, althans vanaf 23 juli 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding (13 novem-ber 2001) tot aan de dag der algehele voldoening;
Meer subsidiair:
voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de op 12 mei 2001 gesloten an-nuleringsovereenkomst vernietigbaar is, de op 9 november 2000 gesloten koop-overeenkomst zal ontbinden en [koper] zal veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van de door [verkoper] daardoor geleden en nog te lijden schade, in dier voege dat [koper] bij wege van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van f 20.000,- aan [verkoper] zal voldoen, alsmede [koper] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verkoper] de schade te vergoeden die zij als gevolg van de ontbinding van voormelde koopovereenkomst heeft geleden en nog zal lij-den, zulks voor zover die schade het voorschot te boven gaat, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, alle gevorderde bedragen te vermeerde-ren met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2001, althans vanaf 23 juli 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding (13 november 2001) tot aan de dag der algehele vol-doening;
Primair tot en met meer subsidiair:
[koper] zal veroordelen om aan [verkoper] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te beta-len een bedrag van f 3.000,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (13 november 2001) tot aan de dag
-- 4 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
der algehele voldoening;
met veroordeling van [koper] in de kosten van het geding met inbegrip van de be-slagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag dat Wi-
nants na betekening van het te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft tot aan de dag der algehele voldoening.
2.8 [koper] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
In reconventie:
2.9 De reconventie is gestoeld op het verweer dat, zo de rechtbank al mocht oordelen dat op 9 november 2000 tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, bij [koper] ten tijde van het ondertekenen van die overeenkomst alsook bij het ondertekenen van de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001 sprake was van een geestelijke stoornis, waardoor een met de verklaringen van [koper] overeenstemmende wil heeft ontbroken, een en ander zoals bedoeld in artikel 3:34 BW. [koper] vordert derhalve vernietiging van beide overeenkomsten, met veroordeling van [verkoper] in de kosten van de reconventie.
2.10 [verkoper] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
In conventie en reconventie:
3.1 Vanwege hun verwevenheid zal de rechtbank de vorderingen in conventie en reconven-tie gezamenlijk behandelen.
3.2 De rechtbank zal allereerst omwille van de duidelijkheid de verweren van [koper] tegen de vorderingen van [verkoper] weergeven, zoals zij die verstaat naar aanleiding van het ant-woord in conventie en hetgeen nog ter comparitie is aangevoerd, om vervolgens die verwe-ren op hun merites te beoordelen.
1) Als meest verstrekkend verweer voert [koper] aan dat op 9 november 2000 in het ge-heel geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarvoor hij twee redenen noemt.
a. Kort gezegd komt het er volgens [koper] op neer dat zijdens [verkoper] nadrukkeljk werd aangegeven dat het ging om een offerte, die op ieder moment kon worden ver-scheurd indien [koper] de aanbieding niet wilde accepteren. [koper] verwijst nog naar een gelijkluidende verklaring van ene mw. [begeleidster], zijn begeleidster op voor-noemde datum (CvA, prod. 3).
b. Voorts is volgens [koper] geen sprake van een koopovereenkomst omdat het schriftelijk daarvan opgemaakte stuk niet voldoet aan de eisen van artikel 3 der alge-mene voorwaarden, in welk artikel een aantal punten worden opgesomd die "in ieder geval" in de schriftelijke overeenkomst (moeten) worden opgenomen.
-- 5 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
2) Subsidiair voert [koper] het volgende aan:
a. Zowel de koopovereenkomst van 9 november 2000 alsook de annuleringsover-
eenkomst van 12 mei 2001 zijn vernietigbaar op grond van een bij [koper] ten
tijde van het ondertekenen van die overeenkomsten aanwezige psychische stoor- nis (zie artikel 3:34 BW).
b. Daarenboven is de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001 bovendien ver-
nietigbaar omdat deze tot stand is gekomen door bedreiging en misbruik van om-
standigheden (artikel 3:44, lid 2 en 4 BW). In dat verband heeft [koper] bij ant-
woord op pagina 3 een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd, waarnaar
de rechtbank hier kortheidshalve verwijst. Ook heeft [koper] ter adstructie een
verklaring van zijn begeleider op die dag, dhr. [begeleider], overgelegd (CvA, prod. 6).
3.3 Ten aanzien van het onder 1a gevoerde verweer overweegt de rechtbank dat door Ke-ram uitdrukkelijk wordt betwist dat in casu van een offerte sprake was en dat door haar zou zijn aangegeven dat geen koopovereenkomst tot stand zou komen. In het licht hiervan zal [koper] worden toegelaten te bewijzen zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld. Indien [koper] in het bewijs slaagt zal de vordering integraal worden afgewezen. De annulerings-overeenkomst is in dat geval immers te beschouwen als een overeenkomst die voortbouwt op een niet bestaande rechtsverhouding in de zin van artikel 6:229 BW, zodat deze dan ver-nietigbaar zal worden geoordeeld nu een beroep daarop in het verweer van [koper] beslo-ten ligt. [koper] heeft bij antwoord immers aangevoerd dat de annuleringsovereenkomst haar bestaansrecht verliest omdat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen.
3.4 Het onder 1b gevoerde verweer moet echter aanstonds worden verworpen. De overge-legde overeenkomst van 9 november 2000 bevat ook in de versie van [koper] - die bepaal-de verschillen vertoont met het door [verkoper] in het geding gebrachte exemplaar, waarvoor [verkoper] overigens een plausibele verklaring heeft gegeven - de noodzakelijke essentialia om als koopovereenkomst te kunnen worden aangemerkt. Nog afgezien daarvan is in artikel 2 van de algemene voorwaarden uitdrukkelijk bepaald dat het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst die overeenkomst niet nietig maakt. Derhalve valt niet in te zien dat die nie-tigheid wél zou moeten worden aangenomen indien sprake is van een schriftelijke koop-overeenkomst die de noodzakelijke essentialia bevat, maar qua inhoud niet (geheel) vol-doet aan de in artikel 3 der algemene voorwaarden gestelde overige eisen.
3.5 Indien [koper] het onder 3.3 bedoelde bewijs niet kan leveren moet vervolgens zijn subsidiaire verweer (2a en 2b) aan de orde komen.
In het kader van het door [koper] onder 2a gedane beroep op artikel 3:34 BW (hierna ook: "het 3:34 BW-verweer") zal [koper] allereerst niet alleen moeten aantonen dat bij hem ten tijde van het ondertekenen van de betreffende overeenkomsten (derhalve op 9 november 2000 en op 12 mei 2001) sprake was van een geestelijke stoornis, maar ook dat daardoor bij hem de wil tot het verrichten van de bedoelde rechtshandeling(en) heeft ontbroken. Dat laatste volgt immers - anders dan [koper] lijkt te stellen - niet zonder meer uit het eerste. Het ontbreken van de wil wordt (onweerlegbaar) geacht het geval te zijn indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de ver-klaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Ook die omstandigheden zullen door [koper] moeten worden aangetoond, voor zover het ontbreken van zijn wil als hiervoor be-doeld niet reeds anderszins door hem kan worden aangetoond. Het nadelig zijn van de ver-richte rechtshandeling, dat door de wetgever blijkens het eerste lid van artikel 3:34 BW als
-- 6 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
weerlegbaar hulpvermoeden kan dienen terzake van het onder invloed van de stoornis ge-daan zijn van de afgelegde verklaring, is door [koper] weliswaar niet met zoveel woorden gesteld, maar ligt gezien zijn brede beroep op genoemd artikel naar de rechtbank verstaat wel in zijn verweer besloten. Ook dat nadeelsvereiste zou derhalve door [koper] desge-wenst aangetoond moeten worden. Met [verkoper] (antwoord in reconventie, sub 18) is de rechtbank evenwel voorshands van oordeel dat het vermogen van [koper] door de koop-overeenkomst geen ongunstige invloed zou hebben ondergaan.
Nu de rechtbank anders dan [koper] van oordeel is dat uit de voorliggende stukken niet reeds genoegzaam kan worden afgeleid dat [koper] een geslaagd beroep op het bepaalde in artikel 3:34 BW toekomt, zal [koper] om proceseconomische redenen tevens met het be-wijs van het hiervoor genoemde worden belast, een en ander zoals in het dictum van dit vonnis is bepaald. Met name kan uit de ter comparitie overgelegde stukken niet duidelijk worden opgemaakt dat [koper] leed aan een geestelijke stoornis ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van 9 november 2000 en/of 12 mei 2001, onverminderd de overige voor toepassing van artikel 3:34 BW noodzakelijke omstandigheden. De rechtbank wijst er-op dat, naast mogelijk getuigenbewijs, een verklaring van een behandelend psychiater waarbij ook op de aspecten van de redelijke belangenwaardering en/of de invloed van de stoornis op de verklaring wordt ingegaan, mogelijk mede tot het bewijs kan dienen.
3.6 Het onder 2b aangevoerde behelst een tweede, zelfstandig verweer naast het 3:34 BW-verweer ten aanzien van de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001 en valt uiteen in twee delen.
Het eerste deel bevat een beroep op vernietigbaarheid wegens bedreiging conform artikel
3:44, lid 2, BW. De rechtbank is van oordeel dat [koper] onvoldoende heeft gesteld om tot toepasselijkheid van genoemd artikel te concluderen, althans is naar haar oordeel in ieder geval geen sprake van een dusdanige "bedreiging" dat een redelijk oordelend mens daar-door kon worden beïvloed. Vereist is immers een onrechtmatige bedreiging met enig nadeel in persoon of goed. Als zodanig heeft [koper] welbeschouwd niet meer gesteld dan dat de directeur van [verkoper] zou hebben gezegd "jullie komen het terrein niet meer af". Ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat dit zo gezegd is, wil [koper] naar de rechtbank meent te begrijpen uit die bewoordingen afleiden dat hij op 12 mei 2001 met eni-ge vorm van fysiek geweld (nadeel in zijn persoon) zou zijn geconfronteerd indien hij was opgestapt en de betreffende annuleringsovereenkomst niet had getekend. Een dergelijke uitleg van die bewoordingen volgt echter zeker niet zonder meer daaruit, en ligt gelet op de omstandigheden van het geval - een directeur van een in de regio bekend automobielbe-drijf, de langjarige relatie van [koper] met dat bedrijf, alsmede de volgens [begeleider] tevens door de directeur gedane mededeling dat hij zijn advocaat ging bellen - ook niet in de rede. In het licht hiervan heeft [koper] zoals gezegd niet aan zijn stelplicht voldaan, althans kon onder voornoemde omstandigheden redelijkerwijs niet worden gemeend dat van enige se-rieuze vorm van bedreiging sprake was. Het betreffende verweer wordt dan ook gepas-seerd.
Het tweede deel van het verweer ziet op misbruik van omstandigheden zijdens [verkoper] (arti-kel 3:44, lid 4, BW). De rechtbank is van oordeel dat ook dit beroep niet opgaat, en wel om navolgende redenen.
De feiten die [koper] aan zijn beroep op misbruik van omstandigheden ten grondslag legt zijn kennelijk vervat in de verklaring van zijn begeleider [begeleider] (zie CvA, prod.6). Kort ge-zegd komt een en ander er in de visie van de rechtbank op neer dat bij [koper], naast de aanwezigheid van feiten en omstandigheden op grond waarvan zijn wil als gevolg van be-dreiging gebrekkig zou zijn gevormd (hetgeen hierboven is verworpen), sprake zou zijn van het geheel ontbreken van diens wil als gevolg van een psychische stoornis. Dat laatste
-- 7 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
rechtvaardigt mogelijk een beroep op artikel 3:34 BW, maar moet worden onderscheiden van de situatie dat sprake is van een gebrekkige wilsvorming zoals voor het hier aan de orde zijnde wilsgebrek is vereist. Anders gezegd is een wilsgebrek niet hetzelfde als het (geheel) ontbreken van de rechtens relevante wil.
Zo het vorenstaande al anders mocht zijn overweegt de rechtbank dat [koper] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan terzake van de voor toepassing van artikel 3:44, lid 4, BW, vereiste kenbaarheid van de in dat artikel genoemde bijzondere omstandigheden bij [verkoper]. De me-
dedeling van [begeleider], luidende "gezien zijn psychische toestand, kon hij ([koper]) wel eens niet wils en/of handelsbekwaam zijn", is daartoe onvoldoende. Onduidelijk is immers op wel-ke concrete psychische problemen door [begeleider] zou zijn gewezen, nog afgezien daarvan dat gesteld noch gebleken is op grond waarvan [verkoper] aan enkele mededelingen van [begeleider] dusdanig gewicht zou hebben dienen toe te kennen, dat zij daardoor wist of had beho-ren te begrijpen dat [koper] door bijzondere omstandigheden tot het verrichten van de be-treffende rechtshandeling werd bewogen.
3.7 Zoals onder 3.5 opgemerkt zal [koper], indien hij het bewijs van zijn primaire verweer (1a) niet kan leveren, om proceseconomische redenen thans ook met het bewijs van zijn subsidiaire 3:34 BW-verweer (2a) worden belast, zowel ten aanzien van de koopovereen-komst van 9 november 2000 alsook de annuleringsovereenkomst van 12 mei 2001. Indien [koper] daarin niet slaagt zal worden geoordeeld dat op voornoemde data geldige over-eenkomsten tot stand zijn gekomen, waarna de rechtbank de vorderingen van [verkoper] tegen de achtergrond daarvan nader zal beoordelen.
Indien [koper] het bewijs levert voor wat betreft de koopovereenkomst zal [verkoper] vervol-gens mogen bewijzen dat zij de verklaring van [koper] - kort gezegd - heeft opgevat als een verklaring in de zin van artikel 3:35 BW. Evenzeer om proceseconomsche redenen zal [verkoper] reeds thans met dat bewijs worden belast. Indien [verkoper] het bewijs niet kan leveren zullen haar vorderingen integraal worden afgewezen. Ook de annuleringsovereenkomst is dan immers vernietigbaar; het onder 3.3 overwogene is alsdan van overeenkomstige toe-passing. Indien [verkoper] het bewijs wel levert, staat daarmee vast dat in ieder geval op
9 november 2000 een geldige koopovereenkomst tussen partijen is gesloten.
3.8 Indien [koper] tevens het bewijs levert inzake de annuleringsovereenkomst is [verkoper] weer aan zet; het onder 3.7, tweede alinea, eerste en tweede zin is van overeenkomstige toepassing. Indien [verkoper] dat bewijs niet levert is de annuleringsovereenkomst vernietig-baar en resteert slechts de koopovereenkomst als basis voor haar vordering. Mocht [verkoper]
wel bewijs bijeen brengen, zal haar vordering in het licht van beide overeenkomsten worden beoordeeld.
3.9 De rechtbank merkt op voornemens te zijn om zo mogelijk direct aansluitend aan de te houden enquêtes de eventuele contra-enquêtes te houden (indien en voor zover van toe-passing; zie met name artikel 3:34 en de twee daarin opgenomen onweerlegbare wettelijke vermoedens) en verzoekt de procureurs van partijen daarmee in hun tijdsplanning rekening te houden. Gelet op de complexiteit van de zaak in verband met de bewijslevering, de daar-mee gemoeide kosten en het belang van de zaak, geeft de rechtbank partijen overigens in overweging om, al dan niet op de dag van het getuigenbewijs, een regeling van hun geschil te willen overwegen.
3.10 In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Ingevolge het bepaalde in artikel 337, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zoals dat vanaf 1 januari jl. in werking is getreden, zal de rechtbank
-- 8 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
partijen toestaan om van dit vonnis in hoger beroep te gaan.
4. Uitspraak
De rechtbank te Maastricht:
In conventie en reconventie:
laat partijen toe om door alle middelen rechtens, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen:
[koper]:
1) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat op 9 november 2000 tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat sprake was van een offer-te;
2) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat ten tijde van het ondertekenen van de ten processe bedoelde koopovereenkomst op 9 november 2000 bij [koper] sprake was van een geestelijke stoornis, in verband waarbij bij [koper] op dat moment de wil tot het verrichten van voormelde rechtshandeling heeft ontbroken;
3) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat ten tijde van het ondertekenen van de ten processe bedoelde annuleringsovereenkomst op 12 mei 2001 bij [koper] sprake was van een geestelijke stoornis, in verband waarbij bij [koper] op dat moment de wil tot het verrichten van voormelde rechtshandeling heeft ontbroken;
[verkoper]:
1) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [verkoper] de door [koper] op 9 novem-ber 2000 afgelegde verklaring(en) en/of verrichte handeling(en), overeenkomstig de zin die zij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toeken-nen, heeft opgevat als (een) door [koper] jegens haar afgelegde verklaring(en) en/of (een) verrichte handeling(en) strekkende tot het aangaan van de ten processe bedoelde koopovereenkomst;
2) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [verkoper] de door [koper] op 12 mei 2001 afgelegde verklaring(en) en/of verrichte handeling(en), overeenkomstig de zin die zij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als (een) door [koper] jegens haar afgelegde verklaring(en) en/of (een) verrichte handeling(en) strekkende tot het aangaan van de ten processe bedoelde annuleringsovereenkomst;
bepaalt dat, voor zover partijen het voormelde bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechts-gebouw aan het Sint Annadal 1 te Maastricht op een datum en tijdstip als door de rechtbank zullen worden be-paald, nadat partijen bij akte hebben opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen, als-mede hun verhinderdata;
verwijst de zaak naar de zitting van 13 juni 2002 voor akte aan de zijde van [koper] en Ke-
-- 9 - rolno. 70948 / HA ZA 01-1179 --
ram houdende opgave getuigen en verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de da-tum van opgave, peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan;
staat partijen ingevolge het bepaalde in artikel 337, lid 2 Rv, toe om van dit vonnis in hoger beroep te gaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Laumen, rechter, en ter openbare terechtzitting uitge-sproken in tegen-woor-dig-heid van de grif-fier.
MC