2.3 De schulden van partijen.
2.3.1
De vrouw heeft aangetoond dat zij een schuld aan Wehkamp met bedragen van fl. 75,-- en fl. 333,77 heeft afgelost. De man heeft ter zake deze schuld gesteld, dat hij daarop ook fl. 85,-- heeft afgelost en dat de vrouw kennelijk nog na haar vertrek uit de woning schulden bij Wehkamp heeft doen ontstaan, zodat die geheel voor haar rekening komen.
Nu de man zijn betaling ad fl. 85,-- op deze schuld niet met justificatoire bescheiden heeft aangetoond en tevens heeft nagelaten bewijs aan te bieden van zijn stelling dat de vrouw na haar vertrek uit de woning nog zaken op afbetaling bij Wehkamp heeft aangeschaft, terwijl wel vaststaat dat de vrouw deze schuld tijdens de huwelijkse periode van partijen heeft afgelost, dient de man de helft van het bedrag ad totaal fl. 408,77 (€ 185,49), zijnde fl. 204,39 (€ 92,75) aan de vrouw terug te betalen.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.3.2
De schulden aan de Rabobank en de SNS-bank.
Uit het proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van de gehouden comparitie na antwoord blijkt dat partijen het ter zake de schuld aan de Rabobank erover eens zijn dat deze schuld in september 1998 (toen partijen uit elkaar zijn gegaan) fl. 14.180,67 bedroeg en dat deze schuld per datum ontbinding huwelijk op 27 september 1999 nog fl. 11.798,03 was en dat door de man daarop fl. 300,-- per maand aan aflossing en rente moet worden voldaan. Ten aanzien van de schuld aan de SNS bank beliepen deze bedragen per genoemde data fl. 26.697,69, respectievelijk fl. 20.652,93 en dat daarop maandelijks een bedrag van fl. 503,77 aan rente en aflossing moet worden voldaan.
Ter comparitie na antwoord heeft de vrouw zich ter zake deze schulden op het standpunt gesteld dat die tussen partijen verdeeld moeten worden conform de het arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch van 27 mei 1987 (NJ 1988,545), omdat bij de bepaling van de draagkracht van de man in verband met het wel of niet moeten voldoen van alimentatie voor haar en het kind van partijen, rekening is gehouden met de stelling van de man dat hij deze schulden voldoet en mede daarom geen draagkracht heeft om de gevraagde alimentatie te voldoen. De vrouw is naar de strekking van dit arrest van oordeel dat vanwege de termijnbetalingen die de man in verband met deze schulden voldoet (of had moeten voldoen) waardoor zij geen alimentatie krijgt, die schulden op deze manier feitelijk ook voor de helft ten laste van haar komen. Mede hierom acht de vrouw het in strijd met de redelijkheid en billijkheid, wanneer de man na betaling van deze schulden onder deze omstandigheden de helft van die schulden alsnog op grond van het bepaalde in artikel 1:102 lid 2 BW op haar zou verhalen of zou kunnen verhalen.
De rechtbank stelt vast dat de man ter comparitie en ook nadien niet heeft tegengesproken dat in het onderhavige geval deze schulden niet op de wijze als door het Hof beslist over partijen kunnen worden verdeeld. Nu de rechtbank voorts is gebleken dat de vrouw ter zake de tot op heden vervallen termijnen van deze schulden het Hof juist heeft geïnterpreteerd, zal de rechtbank op grond hiervan conform de beslissing van het Hof de termijnen die ten tijde van het wijzen van dit vonnis (21 februari 2002) inmiddels zijn vervallen en de man als voormeld ten laste van beide partijen reeds heeft voldaan of had moeten voldoen, in mindering brengen op de hoofdsommen ten tijde van de datum ontbinding huwelijk per 27 september 1999 zijnde fl. 11.798,03 voor de schuld aan de Rabobank en fl. 20.652,93 voor de schuld aan de SNS-bank en stelt zij vast dat de vrouw voor die vervallen termijnen niet draagplichtig is en de draagplicht voor dat deel van de schulden derhalve volledig op de man rust.
De rechtbank volgt het Hof ook in zijn beslissing ter zake de resterende hoofdsom gewezen in de door het Hof behandelende zaak, waarin het zoals gesteld op 27 mei 1987 uitspraak heeft gedaan. Dit betekent in deze zaak dat beide partijen voor de resterende hoofdsommen vanaf het wijzen van dit vonnis, zijnde fl. 5.042,38 (€ 2.288,13) voor de schuld aan de Rabobank en fl. 6.044,76 (€ 2.742,99) voor de schuld aan de SNS-bank ieder voor de helft draagplichtig zijn met dien verstande dat de vrouw op haar helft in mindering kan brengen de helft van de na heden te vervallen termijnen van in totaal fl. 803,73 [€ 364,72] ( zijnde de termijnbedragen van fl. 300,-- en fl. 503,73) per maand gedurende de periode dat de beschikking van de rechtbank van 15 juli 1999, waarin is vastgesteld dat de man geen draagkracht heeft om enige alimentatie te voldoen, van kracht is, dan wel een nieuwe alimentatiebeschikking van kracht zou worden waarin op dezelfde wijze rekening wordt gehouden met de draagkrachtverminderende omstandigheden en bedoelde termijnen dus door de man moeten worden voldaan en de vrouw niet draagplichtig blijft of is voor de betaling van deze schulden en niet is gesteld of anderszins is gebleken dat de man of vrouw wijziging heeft verzocht van het in de echscheidingsbeschikking gegeven oordeel ter zake de alimentatieverplichting van de man.
De rechtbank zal ten aanzien van de in het kader van artikel 3:185 BW gevorderde toebedeling van deze schulden over partijen beslissen in de zin als hierboven aangegeven en dus voor recht verklaren dat de draagplicht voor deze schulden per datum vonnis berust bij de man, zolang niet omtrent de alimentatieverplichting van de man ten opzichte van de vrouw en het kind van partijen anders is beslist dan in genoemde echtscheidingsbeschikking van 15 juli 1999.
2.4
De vrouw heeft gevorderd ex-artikel 3:185 BW de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen vast te stellen. Nu op grond van deze bepaling en daarmee in verband houdende rechtspraak de rechter die in dit kader beslist niet gebonden is aan hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en dus zelf de wijze van verdeling van gemeenschappelijke goederen kan vaststellen, maar daarbij wel gehouden is naar biilijkheid rekening te houden met zowel de belangen van partijen als met het algemene belang, zal de rechtbank in deze zaak, aan de bedragen, die de man uit hoofde van hetgeen hierboven onder 2.1, 2.2.2, 2.2.5 en 2.3.1 is uitgemaakt aan de vrouw dient te voldoen, een rentevergoeding verbinden en in verband daarmee bepalen dat de man indien hij nalaat binnen een maand na betekening van dit vonnis het totaalbedrag aan de vrouw te voldoen gehouden is vanaf dat moment over de totaalsom mede de wettelijke rente te voldoen.
2.5
Partijen zijn ex-echtelieden. Op grond hiervan zal de rechtbank bepalen dat partijen gelijkelijk de kosten verbonden aan het opmaken van het deskundige rapport moeten dragen en hen daartoe veroordelen en conform het bepaalde in artikel 56 Rv (oud, artikel 237 Rv nieuw) bepalen dat de kosten van deze procedure tussen partijen worden gecompenseerd als hierna in het dictum aan te geven.