Arrondissementsrechtbank te Maastricht
Enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 16 oktober 2001 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
X.,
Wonende te P.,
Geboren te Q.
Een van schuldeisers van X. -te weten Zambon B.V.- heeft verzocht om de toepassing van de schuldsanering te beëndigen. De schuldenaar, zijn schuldeisers en diens procureur mr. Stassen alsmede de bewindvoerder zijn opgeroepen ten einde te worden gehoord ter terechtzitting van 6 december 2001.
Als grond voor de beëindiging wordt door bedoelde schuldeisers aangevoerd dat de schuldenaar niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan van zijn schulden als bedoeld in artikel 288 lid 2 sub b Faillissementswet. Op 16 september 1999 werd schuldenaar, in verband met levering van een keuken, veroordeeld tot betaling aan Zambon BV van een bedrag groot ongeveer fl.40.000,--. Hoewel betaling van dat bedrag niet heeft plaatsgevonden zijn de schuldenaar en zijn echtgenote daarna nog meer overeenkomsten aangegaan en wel -aldus schuldeiser Zambon- steeds in wetenschap dat zij met een inkomen van fl.2.500,-- per maand niet zouden kunnen voldoen aan al hun bestaande en nieuw aan te gane betalingsverplichtingen. Ter ondersteuning van deze stelling wordt door Zambon een kopie overgelegd van een aangifte ter zake oplichting door een andere crediteur, te weten Jos Nelissen Stein BV.
Naar aanleiding van voornoemde vordering overweegt de rechtbank het volgende.
De enkel door de schuldeiser in zijn vordering aangevoerde grond niet kan tot beëindiging van de schuldsanering leiden gelet op de beëindigingsgronden genoemd in artikel 350, lid 3 van de Faillissementswet (Fw). Uit hetgeen echter aan de rechtbank naar aanleiding van bedoelde vordering kenbaar is geworden, is het volgende gebleken.
De bewindvoerder heeft aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat volgens de instantie die op verzoek van de schuldenaar voor hem niet minnelijk traject terzake schuldsanering heeft verzorgd (TIS), er eind februari begin maart 2001 door deze instantie werd gestart met pogingen tot het treffen van een (minnelijke) regeling met de schuldeisers van schuldenaar. Ondanks dit aan hem bekende gegeven heeft schuldenaar vanaf 12 maart 2001 met Jos Nelissen Stein BV onderhandelingen gevoerd over het plaatsen van een nieuwe badkamer in de door hem bewoonde huurwoning zonder dit aan TIS te melden. In de daarop volgende periode tot begin juni 2001 heeft Nelissen in opdracht van schuldenaar deze badkamer geplaatst in de huurwoning van schuldenaar. Nelissen deed dit in veronderstelling dat betaling door schuldenaar zou plaatsvinden nu deze betaling immers - naar Nelissen dacht - door een adjunct-directeur van de ABN/AMRO-bank was gegarandeerd. Dit laatste bleek echter later geenzins het geval te zijn geweest. Het totaal voor levering en plaatsing van de badkamer door Nelissen aan schuldenaar in rekening gebrachte bedrag beloopt ca. fl.55.285,--. Nadat de badkamer was geplaatst moest Nelissen begin juni 2001 constateren dat de rekening niet betaald zou worden hetgeen op 25 juni 2001 door schuldenaar per brief aan Nelissen werd bevestigd. Op 13 november 2001 heeft Nelissen vervolgens aangifte gedaan terzake door X. wegens hem gepleegde oplichting.
Tijdens de behandeling van het verzorkschrift op 16 oktober 2001 heeft schuldenaar aan de rechtbank - ter toelichting op het ontstaan van de schulden - medegedeeld dat verbetering aan het pand zijn geschied in december en november 2000. Terzake de badkamer zou dit zijn geschied in maart 2001. Al deze investeringen in de huurwoning van schuldenaar zouden zijn gedaan in afwachting van een te verwachten uikering uit een door schuldenaar gevoerde letselschadeprocedure. Volgens schuldenaar werd in mei/juni 2001 deze procedure verloren en volgde niet de gewenste uitkering Ter zitting van 6 december 2001 heeft schuldenaar desgevraagd aan de rechtbank medegedeeld dat zijn advocaat in bedoelde procedure ten behoeve van hem oorspronkelijk een bedrag vorderde van fl.32.000,-- of fl.35.000,--. Volgens de bewindvoerder kon X. echter al in 1999, dus gedurende het tot stand komen van de schuld aan crediteur Zambon B.V., voorzien dat hij geen uitkering in het kader van bedoelde schadeprocedure zou ontvangen.
Gelet op al het vorengaande moet de rechtbank dan ook het volgende constateren:
• ondanks de (geringe) omvang van de oorspronkelijke vordering met daarbij genomen het feit dat er geen enkele zekerheid bestond dat enig bedrag aan hem zou worden toegewezen, heeft de schuldenaar er niet voor teruggedeind om desbewust schulden aan te gaan tot een bedrag van ca. fl. 177.000,--. Schulden die - in ieder geval grotendeels - voortvloeien uit verbeteringen aangebracht in, aan en/of rond de door schuldenaar en zijn echtgenote bewoonde woning die niet zijn eigendom is maar die gehuurd wordt van een derde;
• de schuldenaar heeft inderdaad tijdens de toelating szitting niet volledig naar de waarheid opening van zaken gegeven. De onderhandelingen terzake levering van het hier bedoelde badkamer door Nelissen is hij immers aangegaan op een moment dat hij het minnelijk traject al was ingegaan en hij dus in een toestand verkeerde waarin hij kennelijk reeds voorzag dat hij niet zou kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Plaatsing van de badkamer in de periode april tot en met mei 2001 had hij kunnen voorkomen maar heeft hij kennelijk desbewust laten doorgaan;
• door met name de verbouwing aan de badkamer gewoom voort te laten duren en vervolgens de toepssing van de schuldsaneringsregeling te verzoeken tracht X. die regeling te misbruiken en tracht hij bewust crediteuren te benadelen. Immers de crediteuren kunnen slechts een (uiterst geringe en)gedeeltelijke betaling van hun vordering verwachten terwijl het voor hen niet mogelijk is de geleverde goederen terug te vorderen of deze ander zins te gelden te maken nu door deze natrekking bestanddeel van de huurwoning zijn geworden waardoor X. zich kennelijk tracht te voorzien van het ongestoorde genot van alle aangebrachte voorzieningen zonder daarvoor lasten te behoeven te dragen.
Vorenbedoeld gedrag van X. valt naar het oordeel van de rechtbank te brengen onder artikel 350, derde lid onder e van de Faillissementswet en is, gelet op de gehele voorgeschiedenis en verdere gang van zaken, voldoet zwaar van aard om de saneringsregeling te beëindigen.
Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden en overwegingen concludeert de rechtbank dan ook - weliswaar op een andere grond van gevorderd - tot toewijzing van de beëindigingsvoordracht.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten bij afzonderlijke beslissing vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat.
Beslissing
De rechtbank:
stelt vast dat saniet tracht (door toepassing van de schuldsaneringsregeling) zijn schuldeisers te benadelen;
• beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en verstaat dat X., geboren te Q., wonende te P., in staat van faillissement zal verkeren als bedoeld in artikel 350, lis 4 Faillissementswet, zodra de uitspraak tot beëndiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan;
• benoemt in het faillissment tot rechter-comissaris mr. C.M.J. van den Acker, en tot curator W.P.J. Aarts, gevestigd te Postbus 14, 6230 AA Meerssen;
• steklt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder gelet op het ontbreken van enig boedelactief vast op nihil (bij voldoende actief zou dit f.97,50 exclusief omzetbelating zijn geweest;
• bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de Staat komen;
• geeft last aan de curator tot het openen van de aan de failleerde gerichte brieven en telegrammen ingaande op de datum dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Gewezen door mr. H.L. Laumen, rechter, en uitgesproeken ter openbare terechtzitting van 6 december 2001 in tegenwoordigheid van L.S. Engels-Gottmer, griffier.