Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Primair:
Doodslag,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van verdachte
De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2001, ten aanzien van het tenlastegelegde onder meer verklaard dat hij uit angst een slag heeft afgeweerd met zijn handen, dat hij niet achteruit kon, in verband met het hekwerk en dat hij ook niet naar de zijkant kon, want daar bevond zich een ronde plaat.
Voorzover voorgaande verklaring van verdachte als een beroep op noodweer dient te worden opgevat, oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank verwerpt het beroep van verdachte op noodweer, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft op dit punt uiteenlopende verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op de volgende verklaringen.
- Tegenover de ambtenaren van politie op 16 februari 2000, te 13:15 uur, -zoals weergegeven in het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal, dat in het procesdossier is opgenomen op de doorgenummerde pagina's 423 en verder- heeft de verdachte kennelijk onder meer verklaard:
"...[naam getuige] en ik waren bij de trappen van de walmuur boven de vijver van het stadspark. Wij stonden bij het kanon. Er was daar nog een andere man. Die praatte met [naam getuige]. Die man was ons achterna komen lopen. Het was de kleine ronding met het kanon waar we stonden. Het was donker. Ik had pillen geslikt. Een strip knollen. Die man stond bij [naam getuige]. Ze praatten met elkaar. (…) Ik had in mijn rechterbroekzak een mes zitten. Ik had mijn rechterhand in mijn broekzak op dat mes. (…) Plotseling draaide die man in mijn richting. Ik stond een tot anderhalve meter van die man af. De man maakte een pas naar mij toe. Recht op af. Hij zei iets. Ik verstond het niet. Ik schrok en trok mijn mes en stak gelijk naar de man. Ik raakte hem boven in zijn schouder. De man rende gelijk om mij heen en rende weg. (…) Ik heb nooit een mes bij me. Ik snap niet dat ik toen een wapen bij mij had...".
- Ter terechtzitting van 23 mei 2000 heeft de verdachte onder meer verklaard:
"...[naam getuige] en ik zijn de in het park gelegen stadsmuur op gegaan. Er is een trapje omhoog. Je komt dan uit bij een soort binnenplaats. Het is een cirkelvormige plaats. Er staan een kanon en bankjes. Ik ging daar met [naam getuige] naar toe om heroïne te gebruiken. Op dat moment waarop ik de diverse spullen uit mijn zak wilde pakken kwam er een man, die langs mij door liep. Ik schrok en stopte mijn mes terug in mijn zak. De bewuste man draaide zich om en kwam dreigend op mij af. Ik hield vervolgens een hand voor mijn ogen en verdedigde me. Ik kon op dat moment geen kant op. Het enige dat ik op dat moment kon doen was mijzelf afschermen. (…) Op het moment dat de man werd gestoken stond [naam getuige] bij mij op het talud. Ik denk dat [naam getuige] niets van het steken heeft gezien. Hij stond op dat moment met de rug naar mij toe. (…) De man kwam op mij af en raakte mij twee keer. Ik deed mijn ogen dicht en hield een hand voor mijn gezicht. Toen ik mijn ogen opende liep de man weer weg. (…) De man raakte mij links en rechts..",
Ten aanzien van verdachte is voorts door C.M.M. Vleugels, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 9 januari 2001, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als beantwoording op de vraagstelling:
"1. Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, welke in diagnostische zin zijn te omschrijven als afhankelijkheid van diverse middelen en een persoonlijkheidsstoornis.
2. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
3. De afhankelijkheid van middelen en de persoonlijkheidsstoornis kunnen betrokkenes gedragskeuzes, c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde mede verklaren.
4. a. zijn impulscontrole was te beschouwen als verminderd ten gevolge van het misbruik van alcohol en diverse drugs.
b. dit geschiedde in substantiële mate, echter betrokkene wist van te voren dat het gebruik van alcohol en drugs zou leiden tot een vermindering van zijn controle over zijn gedrag.
c. de toerekeningsvatbaarheid voor zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde kan worden beschouwd als zijnde geweest verminderd."
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie ten aanzien van de strafbaarheid en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.