ECLI:NL:RBMAA:2001:AA9678

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
50242
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verdeling in het kader van huwelijkse voorwaarden en echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 11 januari 2001 een vonnis gewezen in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, hier aangeduid als 'de vrouw' en 'de man'. De vrouw had de rechtbank verzocht om de verdeling van de vermogensvermeerdering, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 16 juli 1996, te vernietigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen huwelijkse voorwaarden hadden overeengekomen, waarin was bepaald dat er geen gemeenschap van goederen zou bestaan, maar een deelgenootschap. De vrouw stelde dat het convenant tot stand was gekomen onder druk en dat zij niet goed op de hoogte was van haar rechten en de waarde van de te verdelen zaken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de huwelijkse voorwaarden en de omstandigheden waaronder het convenant was gesloten. Het bleek dat de man en de notaris niet voldoende rekening hadden gehouden met de huwelijkse voorwaarden, wat leidde tot een onjuiste verdeling van de vermogensvermeerdering. De rechtbank oordeelde dat de vrouw door deze onjuiste verdeling meer dan een vierde deel was benadeeld. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van de vrouw toegewezen en de verdeling vernietigd.

De rechtbank heeft de man bevolen om mee te werken aan de afrekening conform de huwelijkse voorwaarden en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet zou voldoen. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Vonnis: 11 januari 2001
De arrondissementsrechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
No. 50242 van de rol van 1999.
J.C. N,
wonende te S, gemeente B,
eiseres,
procureur mr. J.W. Pieters (toevoeging),
tegen:
J Th R,
wonende te Z,
gedaagde,
procureur mr. J.J.M. Hermans.
1 Verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen "de vrouw", heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, hierna te noemen "de man", heeft daarna geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Vóór het plaatsvinden van de comparitie heeft de man producties overgelegd. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opge-maakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De vrouw heeft vervolgens bij akte haar eis gewijzigd. Bij rolbeschikking van 13 juli 2000 is het daartegen gerichte verzet van de man ongegrond verklaard en de wijziging van eis derhalve toegelaten.
Partijen hebben daarna voorts nog elk een akte ter rolle genomen en daarbij nog stuk-ken overgelegd.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2 Het geschil
2.1 Partijen zijn op 22 december 1977 teZ met elkaar gehuwd. Alvorens in het huwelijk te treden zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Ter regeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk hebben partijen daartoe notaris mr. M, ter standplaats Z op 21 december 1977 een notariële akte doen opmaken. Voor zover van belang voor deze procedure is in die huwelijkse voorwaar-den bepaald:
Artikel 1: Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan. Slechts zal tussen hen bestaan een deelgenootschap, inhoudende de ver-plichting tot deling van de vermeerdering van beider vermogen, die gedurende de deelgenootschap heeft plaatsgevonden, met inachtneming van de navolgende be-palingen:
Artikel 2 : De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zowel de gewone als de buitengewone, ( ….) zullen door de echtgenoten ieder naar evenredigheid van hun inkomsten worden gedragen, zonder dat dienaangaande enige verrekening zal plaats-hebben ook niet met de inkomsten in vroegere of latere jaren. Indien na toepassing van het in het vorige lid bepaalde mocht blijken dat de bedoelde kosten in enig jaar het totale bedrag van de door beide echtgenoten in dat jaar genoten inkomsten over-schrijden, zal het meerdere door de echtgenoten worden voldaan uit- en naar evenre-digheid van beider zuiver vermogen. Verrekeningen tussen de echtgenoten, die ter zake van het vorenstaande nodig mochten zijn, zullen geschieden na afloop van elk kalenderjaar in het eerste kwartaal van het daarop aansluitende jaar.
Artikel 3 (….);
Artikel 4: De bij aanvang van het deelgenootschap bestaande goederen, schulden en lasten van ieder der echtgenoten en de waarde van elk der goederen afzonderlijk zijn vermeld op de door de echtgenoten en mij, notaris ondertekende en aan deze akte te hechten staat, in welke staat tevens zijn (rechtbank lees: is) opgenomen, een finan-cieel overzicht per 16 december 1977 van het door de man uitgeoefend loodgieters-bedrijf.
Artikel 5: Na het eindigen van het deelgenootschap kan ieder der echtgenoten de deling van de vermogensvermeerdering vorderen. (…….).
Artikel 6: De deling van de vermogensvermeerdering geschiedt doordat een der echt-genoten uit zijn vermogen aan de andere echtgenoot zoveel uitkeert, dat beider ver-mogen met een gelijk bedrag is vermeerderd.(…..).
Artikel 7: De vermeerdering of vermindering van het vermogen van een echtgenoot zal worden vastgesteld door van het saldo van zijn vermogen bij de eindiging van het deel-genootschap het saldo van zijn stamvermogen af te trekken.
Artikel 8 t/m 10 (…….).
Artikel 11: De uitkering waartoe een echtgenoot jegens de andere echtgenoot rechtens de deling is gehouden, geschiedt in geld en is onmiddellijk opeisbaar, tenzij door par-tijen dienaangaande bij de deling een andere regeling wordt getroffen.
2.2 Uit de staat van aanbrengsten, gehecht aan de akte met huwelijkse voorwaarden blijkt dat de man privébezittingen, waaronder zijn woonhuis en zijn bedrijf, heeft aan-gebracht, een en ander tot een waarde van fl. 110.046,21.
De vrouw heeft bij het aangaan van het huwelijk uitsluitend inboedelgoederen, waar-onder twee antieke kasten, een stereocombinatie, vloerbedekking en gordijnen voor de echtelijke woning, een slaapkamer, een wasmachine en haar uitzet aangebracht. Een en ander voor een totale waarde van fl. 10.130,--.
2.3 In de aanloop naar de echtscheiding hebben partijen zich vervoegd bij notaris mr. L.J.T.A. B. te Y en hebben zij, na een tweetal gesprekken met hem te hebben gevoerd ten overstaan van deze notaris op 16 juli 1996 een echtscheidings-convenant gesloten om de gevolgen van hun aanstaande echtscheiding te regelen.
De vrouw heeft op of omstreeks 7 november 1996 de echtelijke woning definitief ver-laten en kort daarna, op 27 november 1996, het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
2.4 De vrouw heeft zich op 10 juli 1997 met een verzoekschrift tot de president van deze rechtbank gewend en verzocht haar verlof te verlenen om ter verzekering van haar rechten op onroerende en roerende zaken (en goederen), behorende tot het deel-genootschap van partijen, in beslag te doen nemen. Na verkregen verlof heeft de vrouw de deurwaarder op 23 juli 1997 conservatoir maritaal beslag laten leggen op zich onder de man bevindende 34 aandelen in de besloten vennootschap (loodgie-tersbedrijf) J-R B.V. te Z en op het woonhuis, zijnde de voormalige echte-lijke woning, staande en gelegen aan de X-laan nr. 36 te Z, alsmede op de inboedel daarvan.
2.5 In de aanloop naar deze procedure is door de rechtbank op verzoek van de vrouw ex artikel 214 Rv een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Uit de van de op 8 decem-ber 1997 gehouden verhoren opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de vrouw in het kader van die procedure zichzelf alsmede notaris mr B heeft doen horen. In contra-enqûete, gehouden op 20 maart 1998 heeft de man zichzelf als getuige doen horen.
2.6 In de echtscheidingsbeschikking van 4 december 1997 is de verdeling van de vermeerdering van het vermogen van partijen gedurende het deelgenootschap bevo-len ten overstaan van de in die beschikking benoemde boedelnotaris, mr. Wagemans te Geleen.
Bij brief van 3 oktober 1998 heeft mr. Wagemans aan de procureur van de vrouw me-degedeeld, na ter zake de verdeling een onderhoud met de man te hebben gehad, dat deze zich op het standpunt stelt, dat hij zijnerzijds aan al zijn verplichtingen jegens de vrouw heeft voldaan en dat zijns inziens gezien het bepaalde in het echtscheidingscon-venant de dato 16 juli 1996, mede in aanmerking nemende hetgeen geconstateerd werd in de getuigenverhoren, hij niet is gehouden aan enige verdeling mede te wer-ken.
3 De vorderingen
De bij rolbeschikking van 13 juli 2000 toegelaten gewijzigde vorderingen van de vrouw luiden:
dat het de rechtbank behage bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
1. de verdeling, dan wel afrekening als vervat in het echtscheidingsconvenant van 16 juli 1996 voornoemd, te vernietigen;
2. de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan een boedelbeschrijving met betrekking tot de te verdelen gemeenschap, dan wel voor het geval de rechtbank oordeelt dat er geen gemeenschap tussen partijen bestaat, de te maken afreke-ning tussen partijen conform de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden, zulks op straffe van een dwangsom van fl. 10.000,-- voor iedere week of gedeelte van een week dat de man na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan die boedelbeschrijving zijn medewerking te verlenen;
3. de man te bevelen aan de verdeling, dan wel, voor het geval de rechtbank oor-deelt dat er tussen partijen geen gemeenschap bestaat, aan de afrekening con-form de tussen partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden mede te werken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van fl. 100.000,-- voor iedere dag dat de man in gebreke is, na betekening van dit vonnis daaraan te voldoen;
subsidiair:
de wijze van verdeling te gelasten van de tussen partijen bestaande gemeen-schap dan wel indien de rechtbank van oordeel is dat er geen gemeenschap tus-sen partijen bestaat, de afrekening conform de huwelijkse voorwaarden van par-tijen, dan wel die verdeling of afrekening vast te stellen op de wijze als de recht-bank in goede justitie zal vermenen te behoren;
zowel primair als subsidiair:
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
De vrouw voert ter ondersteuning van haar vorderingen aan dat het echtscheidings-convenant tot stand is gekomen door misbruik te maken van omstandigheden: onder grote psychische druk is zij accoord gegaan met hetgeen in het convenant is opgeno-men.
Zij stelt daarnaast dat zij heeft gedwaald omtrent haar rechten met betrekking tot de verdeling casu quo verrekening conform de huwelijkse voorwaarden, omdat zij niet heeft geweten wat die inhielden, maar ook ten aanzien van de waarde van de gehele te verdelen gemeenschap als hiervoor omschreven.
Naar haar oordeel heeft ook de notaris, gezien hetgeen hij als getuige heeft verklaard, niet het inzicht gehad dat partijen gehuwd waren in een wettelijk deelgenootschap. Dit
een en ander maakt dat, nu op grond van het op onjuiste wijze tot stand gekomen convenant is verdeeld, zij voor meer dan eenvierde deel is benadeeld.
Die verdeling kan derhalve niet in stand blijven.
De vorderingen worden door de man weersproken. Hij stelt dat de echtscheiding op wens van de vrouw is uitgesproken en dat het convenant eerst tot stand is gekomen, nadat partijen daaromtrent overleg hebben gevoerd met eerst een advocaat en later tot twee keer toe met de notaris die het convenant heeft opgesteld. Het is pas onder-tekend, nadat de notaris punt voor punt met partijen is nagegaan. In zijn ogen kan er, gelet op hetgeen de gehoorde getuigen hebben verklaard, geen sprake zijn van dwa-ling zijdens de vrouw omtrent de omvang en waarde van de te verdelen zaken. In het convenant is immers alleen opgenomen waaromtrent partijen overeenstemming had-den bereikt.
4 De beoordeling
Voordat partijen met elkaar in het huwelijk zijn getreden, zijn zij huwelijkse voorwaar-den overeengekomen. Uit de daartoe opgestelde notariële akte blijkt dat zij uitdrukke-lijk bezwaren hebben tegen de (wettelijke) gemeenschap van goederen en daarom hebben gekozen voor het deelgenootschap voor hun huwelijksgoederenregime.
De vrouw vordert allereerst vernietiging van de verdeling, dan wel afrekening zoals die tussen partijen in het echtscheidingsconvenant van 16 juli 1996 is overeengekomen.
Uit het proces-verbaal op gemaakt ter comparitie na antwoord, blijkt dat partijen, alvo-rens zij het convenant van 16 juli 1996 hebben doen opmaken, niet hebben afgere-kend op de wijze zoals zij bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden zijn over-eengekomen.
Uit het convenant zelf blijkt niet dat partijen voordien of vanwege het gescheiden gaan wonen van plan zijn geweest bewust op een andere wijze af te rekenen dan als be-paald in de huwelijkse voorwaarden, laat staan zulks zijn overeengekomen. Evenmin blijkt daaruit dat partijen met het oog op de mogelijke echtscheiding voornemens wa-ren, of zijn geweest de geldende huwelijkse voorwaarden te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1:118 en 1:119 BW in een algehele gemeenschap van goederen.
Kenmerkend voor het (wettelijk) deelgenootschap is - anders dan bij de algehele en de (twee) in de wet geregelde beperkte gemeenschappen van goederen het geval is - dat op grond van het bepaalde in artikel 1:129 BW juncto 1:132 BW en volgende per definitie geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap ontstaat of bestaat, maar enkel dat het overeengekomen deelgenootschap de echtgenoten verplicht de ver-meerdering van beider vermogen welke gedurende de looptijd van het deelgenoot-schap heeft plaatsgevonden, met elkaar te delen. Die deling van de vermogensver-meerdering geschiedt, zoals in 1:138 BW is bepaald, doordat een der echtgenoten uit zijn vermogen zoveel aan de andere uitkeert, dat beider vermogen met een gelijk be-drag is vermeerderd.
Uit de stukken en hetgeen partijen, alsmede de gehoorde notaris tijdens de getuigen-verhoren hebben verklaard, kan niet anders worden opgemaakt dan dat de verdeling die partijen in hun convenant zijn overeengekomen is geschied alsof er een (beperkte) gemeenschap tussen hen heeft gegolden.
Gelet op de omstandigheid dat de instrumenterende notaris op de hoogte is gesteld van het feit dat partijen onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, maar dat deze zich er niet van heeft vergewist wat die voorwaarden precies inhielden en hij daar-naast heeft verklaard dat hij niet kon overzien wat de financiële strekking zou zijn van hetgeen partijen op 16 juli 1996 zijn overeengekomen, terwijl de man erkent dat aan de
vrouw geen vermogensopstelling is voorgelegd als in de huwelijks voorwaarden voorgeschreven, is aannemelijk dat de vrouw niet alleen heeft gedwaald ten aanzien van haar rechten uit de huwelijkse voorwaarden maar ook in de in de verrekening te betrekken boedelbestanddelen en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Dit temeer, nu de man alsook de notaris hebben bevestigd dat voor de vrouw al hetgeen rond de verdeling speelde niet zo relevant was, als zij maar het ou-derlijk gezag over de kinderen kon (blijven) uitoefenen. Wanneer dit gegeven in relatie wordt gebracht met de stelling van de man dat de vrouw gedurende hun huwelijk na-genoeg geen inkomsten heeft genoten, ligt de conclusie voor de hand dat, waar van de door de vrouw ten huwelijk aangebrachte zaken alleen de antieke kasten mogelijk in waarde zullen zijn gestegen, terwijl anderzijds uit de overgelegde stukken en uit de eigen stellingen van de man - welke laatste overigens door de vrouw zijn betwist - moet worden opgemaakt dat de door de man ten huwelijk aangebrachte zaken als het woonhuis en zijn bedrijf een aanzienlijke waardevermeerdering hebben ondergaan, te weten van een totale waarde van fl. 110.046,21 per december 1977 tot een totale waarde van fl. 334.254,68 per december 1997, en deze zaken nagenoeg zonder enige verrekening aan de man zijn toegedeeld, terwijl die krachtens de huwelijkse voorwaar-den reeds aan hem toebehoorden en alleen de waardevermeerdering daarvan met de vrouw afgerekend moest worden, dat de vrouw voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld door deze door partijen in strijd met hun huwelijkse voorwaarden doorge-voerde verdeling van een gemeenschappelijke boedel die uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden niet bestond en dus onjuist was en waarbij de vrouw - volgens de man - fl. 23.750,-- heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit alles, - mede gelet op het geldende prin-cipe dat ook rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten naar de eisen van redelijkheid en billkijkheid moeten worden afgewikkeld - dat de vordering van de vrouw ziende op vernietiging van de in strijd met de huwelijkse voorwaarden doorgevoerde verdeling moet worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze vaststelling voorts in dat, nu het deel-genootschap door echtscheiding is geëindigd, partijen - alsnog - moeten overgaan tot bepaling van de waardevermeerdering van hun vermogens om deze waardevermeer-dering vervolgens met elkaar af te rekenen, zoals zij in hun huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen en zoals in afdeling 2 van titel 8 van Boek 1 is bepaald en waartoe in de echtscheidingsbeschikking van 4 december 1997 bevel is gegeven.
Nu de vorderingen van de vrouw als verwoord onder 3 sub 2 en 3 moeten leiden naar de beoogde definitieve afrekening als op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen is vereist, kunnen ook deze vorderingen in de vorm als hierna in het dictum wordt bepaald, worden toegewezen.
Bij die afwikkeling en afrekening dienen de door partijen ter comparitie van 17 april 2000 gemaakte afspraken omtrent de peildatum, de datum van afrekening en de in te schakelen deskundige ter bepaling van de waarde van de woning van de man nage-leefd te worden.
De rechtbank acht termen aanwezig de sub 3.3 gevorderde dwangsom te matigen en gelijk te stellen aan die welke onder 3.2 is gevorderd, met dien verstande dat, in geval de man dwangsommen verbeurt, het daarmee verbandhoudende bedrag niet meer dan in totaal de somma van fl. 500.000,-- kan belopen. De rechtbank zal de man een termijn van twee maanden gunnen om alsnog aan het gegeven bevel in de echt-scheidingsbeschikking te voldoen met inachtname van hetgeen in dit vonnis is be-paald.
Partijen zijn ex-echtelieden. De rechtbank zal uit dien hoofde de proceskosten com-penseren als hierna in het dictum te bepalen.
5 De Uitspraak
De Rechtbank:
Vernietigt de verdeling, dan wel afrekening als vervat in het echtscheidingsconvenant van 16 juli 1996.
Beveelt de man mede te werken aan de tussen partijen te maken afrekening conform de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden door mee te werken aan de daartoe op te maken boedelbeschrijving en vervolgens conform die beschrijving met de vrouw af te rekenen een en ander op verbeurte van een dwangsom van fl. 10.000,-- voor ie-dere week dat de man, twee maanden na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen.
Bepaalt dat in voorkomend geval de man (in totaliteit) niet meer dan de totaalsom van fl. 500.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga, rechter, en ter openbare terechtziting uitgesproken op 11 januari 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/HM