De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Toepassing meerderjarigenstrafrecht.
Verdachte was 17 jaar oud ten tijde van het begaan van de feiten 2 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 03/005853-99. De rechtbank is echter van oordeel dat ook voor deze feiten het meerderjarigenstrafrecht toepassing moet vinden en de artikelen 77g tot en met 77gg buiten toepassing moeten blijven. Zij vindt daartoe grond in de ernst en het karakter van deze feiten, de persoonlijkheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, alsmede zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf als door de officier van justitie gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Om deze redenen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Hierbij heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- de leeftijd van verdachte;
- de omstandigheid dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank d.d. 3 september 1999, gewezen in de zaak met het parketnummer 03/201436-99 is veroordeeld tot straf en nu opnieuw schuldig is verklaard aan een strafbaar feit dat voor die datum is gepleegd.
De maatregel.
Het vermelde rapport van drs Zwegers d.d. 16 september 2000 houdt verder in - zakelijk weergegeven- dat:
Betrokkene is lijdende aan een psychotische stoornis met wanen en mogelijk ook met hallucinaties. Het verdere verloop van deze stoornis is niet voorspelbaar, maar de kans op spontaan herstel op korte termijn is gering. Er moet rekening gehouden worden met een chronisch beeld, hetgeen impliceert dat het niet te verwachten is dat er binnen 3 tot 5 jaar van stabiliteit binnen de psychose gesproken kan worden. Er is een verhoogde kans dat betrokkene na een herstel opnieuw psychotisch wordt en daarmee ook gevaarlijk. Betrokkene was reeds voordat hij psychotisch werd, bekend met gewelddadig gedrag. Dit verhoogt sterk het risico dat er op floride psychotische momenten ernstig gewelddadig gedrag ontstaat. Behandeling met medicatie alleen biedt onvoldoende garantie om het gevaar af te wenden. Het gevaar dat voortkomt uit de stoornis kan slechts worden afgewend door een (gedwongen) plaatsing in een kliniek. Een regulier psychiatrisch ziekenhuis kan ook op een gesloten afdeling onvoldoende de veiligheid waarborgen. Rapporteur adviseert de betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen.
Het vermelde rapport van dr. van Panhuis d.d. 28 september 2000 houdt verder -zakelijke weergegeven in dat:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, zijnde een manische psychose, en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zijnde een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en in minder mate antisociale trekken.
Zowel de persoonlijkheidsstoornis, de vulnerabiliteit voor psychose, als de voorgeschiedenis leren dat de kans dat de betrokkene andermaal psychotisch decompenseert, wanneer hij bijvoorbeeld stopt met medicatie of enige vorm van drugs gebruikt, zeer reëel is. De kans op zeer gevaarlijk of gewelddadig gedrag is in die conditie zeer groot.
Het is niet aannemelijk dat het kader van de BOPZ voldoende en voldoende langdurig is om betrokkenes risicofactoren in gunstige zin te beïnvloeden. Ook de ervaringen van de behandelaars van Vijverdal met betrokkene, geven aanleiding te adviseren tot het opleggen van terbeschikkingstelling met verpleging.
Gezien de inhoud van deze rapportages en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies op te volgen.
De rechtbank zal de verdachte ter beschikking stellen om van overheidswege te worden verpleegd, nu het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking neemt de ernst van het begane feit vermeld op de dagvaarding met het parketnummer 03/005431-00 en het leed doordat het leven van de jonge vrouw abrupt is beëindigd en dat van haar familie onherstelbaar is beschadigd.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Verbeurdverklaring
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens eigen opgave aan verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerp betreft:
- met behulp waarvan het bij dagvaarding met parketnummer 03/005853-99 onder feit 3 bewezen verklaarde is begaan of voorbereid.
Nu verdachte onder meer ter zake van het onder feit 2 primair van de dagvaarding met parketnummer 03/005853-99 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hierna te noemen benadeelde partij, [slachtoffer2], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is tevens het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De vordering van de benadeelde partij is, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder feit 2 primair van de dagvaarding met parketnummer 03/005853-99 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van ¦ 577,- en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 63 en 77b van het Wetboek van Strafrecht.