De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In dat betoog - waarvoor wordt verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 22 augustus 2000 - staat centraal dat tijdens het opsporingsonderzoek de betreffende opsporingsambtena(a)r(en) op een of meer bepaalde specifieke momenten de verplichting tot inbeslagneming zoals bedoeld in artikel 126ff WvSv hebben geschonden. Daarvan uitgaande dient aan die schending het verstrekkende gevolg van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te worden gekoppeld omdat die schending ertoe zou hebben geleid dat grote hoeveelheden hard drugs op de markt zijn gekomen.
De rechtbank is dienaangaande het volgende van oordeel.
Onderzocht dient te worden of er zich een concrete situatie heeft voorgedaan (zoals door de verdediging naar voren gebracht), waarbij de opsporingsambtenaar - door de uitvoering van het in dit strafdossier voorhanden zijnde bevel camera-observatie (artikel 126g WvSv) en/of van het bevel opnemen telecommunicatie met een technisch hulpmiddel (artikel 126m WvSv) - de vindplaats weet van hard drugs.
Aan de start van het opsporingsonderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van voornoemde bevelen, heeft ten grondslag gelegen het proces-verbaal d.d. 7 februari 2000 (nr. 01/2000/01) (doornummering rechtsboven 30-31) in het bijzonder de daarbij behorende bijlagen waaronder het CID-proces-verbaal d.d. 10 januari 2000 (no. 20000244) van J.P.M. Ariaans.
Het tegen verdachte [verdachte] gerezen redelijk vermoeden - dus geen wetenschap in de zin van artikel 126ff WvSv - zich te hebben schuldig gemaakt aan een misdrijf als verwoord in voornoemd proces-verbaal d.d. 7 februari 2000 werd daarmee voorwerp van onderzoek.
In het kader daarvan is vanaf 14 februari 2000 m.n. het telefoonnummer 06-000000 (in het CID-proces-verbaal genoemd als een nummer van de koerierslijn) afgeluisterd. Vanaf 22 maart 2000 zijn daarbij gekomen de telefoonnummers 0032-000000000 en 0032-000000000 en vanaf 3 april het nummer 06-000001, waarvan [verdachte] voornoemd en/of een of meer medeverdachten gebruik zouden maken.
De opgenomen en weergegeven tapgesprekken - in onderling verband en samenhang beschouwd - geven aanwijzingen dat onderdelen van het voornoemde CID-proces-verbaal juist zouden kunnen zijn. Aldus wordt het eerder gerezen redelijk vermoeden - zoals hierboven weergegeven - bevestigd door het opsporingsonderzoek.
Vanaf 7 april tot en met 19 april 2000 is er met behulp van een videocamera observatie gedaan van de locatie [straat] in de gemeente Maastricht; in het voornoemde CID-proces-verbaal wordt deze locatie aangeduid als de stashplaats van verdachte [verdachte] en wordt meer specifiek gezegd "vermoedelijk in de garage van deze woning".
Van de in die periode tot en met 19 april gedane 8 observaties (op 7, 8, 9, 11, 13, 14, 15 en 19 april) zijn telkens proces-verbalen opgemaakt, die zich in het dossier bevinden.
Bij elk observatie-proces-verbaal zijn - voorzover van belang - gevoegd één of meer tapgesprekken, waarvan het vermoeden is gerezen dat er een samenhang bestaat tussen hetgeen de observatie op de vermoedelijke stashplaats heeft uitgewezen en hetgeen kort daarvoor of kort daarna via de telefoon wordt uitgewisseld. De laatste observatie d.d. 19 april jl. is vastgelegd - de videoband moest worden bekeken en daarvan moest een proces-verbaal worden opgemaakt - in het proces-verbaal d.d. 27 april 2000 (doornummering pagina 213).
Ook met de resultaten van deze observaties, gezien in combinatie met hetgeen tot dan toe in het onderzoek naar voren was gekomen, wordt het eerder gerezen redelijk vermoeden - zoals hierboven weergegeven - bevestigd door het opsporingsonderzoek en verder ingekleurd.
Vervolgens heeft het onderzoek zich verder uitgebreid naar de bewoners van het pand [straat], zoals ook blijkt uit het proces-verbaal d.d. 17 april 2000 (no. 01/2000-39) (doornummering rechtsonder pp. 225-226 van het H-dossier) met het aftappen van het bij die bewoners in gebruik zijnde telefoonnummer 043-000002. Na daartoe verkregen machtiging is dat nummer vanaf 20 april 2000 afgeluisterd. Dat heeft opgeleverd een op p. 1224 (rechtsboven doornummering) weergegeven gesprek d.d. 4 mei 2000 te 13:48 uur gevoerd tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte]. In dat gesprek geeft [naam medeverdachte] aan dat zij een kadootje heeft voor [naam medeverdachte] "als je snapt wat ik bedoel" hetgeen [naam medeverdachte] begrijpt en "geweldig" vindt. Vervolgens wordt afgesproken dat [naam medeverdachte] het op het werk van [naam medeverdachte] komt afgeven. Dit gesprek is na te zijn uitgehoord opgenomen in het proces-verbaal d.d. 6 mei 2000 (doornummering van alle tapgesprekken p. 1984).
Gevoegd bij de tot dan toe verkregen onderzoeksresultaten heeft het vorenoverwogene (de feiten en omstandigheden) alstoen voor de opsporingsambtenaren het beeld met betrekking tot de vermoedelijke stashplaats [straat] zodanig ingekleurd dat vanaf 6 mei 2000 gezegd kan worden dat zij de vindplaats "wisten" als bedoeld in art. 126ff WvSv.
Vervolgens is met de vereiste voortvarendheid gewerkt naar het kunnen gaan doorzoeken van die vermoedelijke stashplaats en van alle andere, blijkens het onderzoek, belangrijke plaatsen zowel in Nederland als in België.
Immers, de rechtbank heeft bij de RC-stukken aangetroffen het proces-verbaal d.d. 9 mei 2000 (no. 01/2000-53) waarin wordt gemotiveerd waarom doorzoekingen en in verband daarmee rechtshulpverzoeken en aanhoudingen noodzakelijk zijn. Daarop heeft de officier van justitie op 11 mei 2000 aan de rechter-commissaris een vordering gerechtelijk vooronderzoek gedaan, welke op 12 mei is toegewezen. Daarna is met de nodige voortvarendheid al het nodige verricht, zodat op 23 mei op vele adressen in Nederland en België doorzoekingen (waaronder die van het pand [straat]) en aanhoudingen konden worden verricht.
Kortom, in redelijkheid kan niet worden gezegd dat artikel 126ff WvSv door de opsporingsambtenaren is geschonden in het bijzonder niet m.b.t. de stashplaats [straat]. Voorzover de verdediging van een ander standpunt uitgaat, moet haar betoog dan ook worden verworpen.
Voorts is door de verdediging verwezen naar de observatie, zoals daarvan proces-verbaal is opgemaakt, dat is opgenomen op p. 97 (doornummering rechtsboven), en in het algemeen bepleit dat elk tapgesprek waarbij een taxi of iets dergelijks werd besteld een daarbij behorende observatie aanleiding had dienen te geven tot de aanhouding van de vermoedelijke afnemer van verdovende middelen.
De rechtbank deelt deze visie niet. Tegen de achtergrond van (de aanleiding voor) het onderzoek van de Parlementaire Enquêtecommissie (PEC) Van Traa en de totstandkoming van de Wet van 27 mei 1999,245 (Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden) en het rapport van de Commissie Kalsbeek kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet worden gezegd dat artikel 126ff WvSv ook dan door de opsporingsambtenaar dient te worden toegepast als hij "weet" dat een persoon (zojuist) afnemer is geweest van een (zeer waarschijnlijk) kleine hoeveelheid drugs bestemd voor eigen gebruik.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 01 augustus 1998 tot en met 23 mei 2000 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;