ECLI:NL:RBLIM:2025:9928

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
C/03/332748 / HA ZA 24-319
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en vrijheid van meningsuiting in zorgcontext

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Het Robertshuis en twee gedaagden. Het Robertshuis, een zorgcentrum voor kinderen met autisme, vorderde schadevergoeding en een verbod op publiciteit na een artikel in Dagblad de Limburger, waarin vermeende onware en grievende uitspraken over het Robertshuis werden gedaan. De rechtbank moest de belangen van het Robertshuis afwegen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagde 1, die beweerde misstanden aan de kaak te stellen. De rechtbank oordeelde dat het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt, omdat de zorgen over de zorg voor de minderjarige zoon van de gedaagden gegrond waren. De rechtbank concludeerde dat gedaagde 1 niet onrechtmatig had gehandeld door de publiciteit te zoeken en wees de vorderingen van het Robertshuis af. Het Robertshuis werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 1.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/332748 / HA ZA 24-319
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van:
STICHTING HET ROBERTSHUIS,
te Noorbeek,
eisende partij,
hierna te noemen: het Robertshuis,
advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] of (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. A.F.G. Pennino.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 24,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2 van [gedaagde 1] ,
- de akte aanvullende producties 21 tot en met 24 van het Robertshuis,
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2025,
- de pleitnota van het Robertshuis,
- de spreekaantekening comparitie van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is de minderjarige zoon van [gedaagden] . [minderjarige] heeft een zware vorm van autisme, kan niet praten en zijn IQ is niet meetbaar. Hij is aangewezen op gespecialiseerde zorg.
2.2.
Met ingang van december 2021 tot 19 augustus 2022 ging [minderjarige] drie dagen per week naar het Robertshuis. Het Robertshuis is een zorgcentrum en biedt dagbehandeling voor onder meer kinderen met een autismestoornis.
2.3.
Op 19 augustus 2022, tijdens één van de dagbehandelingen van [minderjarige] bij het Robertshuis, heeft [gedaagde 1] audiofragmenten (van in totaal circa zeven uur) laten opnemen vanuit de rugzak van [minderjarige] .
2.4.
Op 29 augustus 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden bij het Robertshuis tussen [gedaagde 1] , zijn moeder en vier medewerkers van het Robertshuis.
2.5.
Op 26 januari 2023 hebben [gedaagden] – middels een brief van hun advocaat – het Robertshuis aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van tekortschieten in de zorg voor [minderjarige] en onrechtmatig handelen.
2.6.
Op 23 februari 2023 heeft het Robertshuis – middels een brief van haar advocaat – aansprakelijkheid afgewezen.
2.7.
Op 10 juni 2023 is een (eerste) artikel over het Robertshuis in Dagblad de Limburger gepubliceerd.
2.8.
Bij beschikking van 5 oktober 2023 van deze rechtbank is kort gezegd – op verzoek van [gedaagde 1] – een voorlopig getuigenverhoor bevolen teneinde getuigen te horen. Deze getuigen zouden (blijkens 2.1 van deze beschikking) kunnen verklaren over de psychische mishandeling en verwaarlozing van [minderjarige] , meer in het bijzonder over wat er te horen is op de door [gedaagde 1] gemaakte geluidopnames tijdens de dagbesteding van [minderjarige] . Op de audiofragmenten is volgens [gedaagde 1] onder meer te horen dat medewerkers van het Robertshuis schreeuwen tegen de kinderen en kwalijke, kwetsende en denigrerende opmerkingen maken tegen en/of in de buurt van de kinderen. Verder zou volgens [gedaagde 1] sprake zijn van een langdurige time-out van [minderjarige] , verhoogde spanningen en verwondingen bij [minderjarige] en het eten van eigen ontlasting door [minderjarige] . [gedaagde 1] heeft (blijkens 2.2 van deze beschikking) gesteld te overwegen een procedure tegen het Robertshuis te starten bij de burgerlijke rechter wegens ernstig tekortschieten in de zorg van [minderjarige] , dan wel onrechtmatig handelen van het Robertshuis jegens [minderjarige] en zijn ouders.
2.9.
[minderjarige] heeft een EMDR-behandeling ondergaan, die – blijkens een door [gedaagde 1] overgelegde brief van [naam orthopedagoog-specialist] , orthopedagoog-specialist, van 29 november 2023 – op 28 november 2023 is afgerond.
2.10.
Op 12 maart 2024, 21 oktober 2024, 25 oktober 2024 en 4 december 2024 zijn getuigen (in enquête) in voornoemd voorlopig getuigenverhoor gehoord. De enquête zou worden afgerond op 22 augustus 2025. Het was ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet bekend of ook getuigen in contra-enquête zouden worden gehoord.

3.Het geschil

3.1.
Het Robertshuis vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagden] ieder afzonderlijk en gezamenlijk onrechtmatig jegens het Robertshuis hebben gehandeld;
[gedaagden] hoofdelijk – des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd – te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het Robertshuis te voldoen een bedrag van € 30.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van voorschot op de schade, en verdere schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] afzonderlijk en gezamenlijk te verbieden om zich met onmiddellijke ingang tegenover enige derde op welke wijze dan ook uit te laten over eiser 1 en/of eiser 2 en/of de onderneming Stichting het Robertshuis, dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van dit verbod, met de bepaling dat voor overtreding van dit verbod aan dwangsommen maximaal
€ 250.000,- kan worden verbeurd en ieder der gedaagden jegens eisers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van een uit hoofde van dit onderdeel verbeurde dwangsom;
zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] afzonderlijk en gezamenlijk te gebieden om binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis al hun berichtgeving, in het bijzonder hun smadelijke en/of lasterlijke en/of beledigende berichtgeving over Stichting het Robertshuis op ieder denkbaar forum, in het bijzonder die op internet, te verwijderen en permanent verwijderd te houden, dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de overtreding van dit gebod voortduurt, waarbij een gedeelte van de dag als een gehele dag geldt, en bepaalt dat voor overtreding van dit gebod aan dwangsommen maximaal
€ 250.000,- kan worden verbeurd en ieder der gedaagden jegens eisers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van een uit hoofde van dit onderdeel verbeurde dwangsom.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van het Robertshuis, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van het Robertshuis in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door een artikel in Dagblad de Limburger te laten plaatsen met (vermeende) onware, grievende en lasterlijke uitspraken over het Robertshuis, waardoor het Robertshuis in haar eer en goede naam zou zijn aangetast. Bij die vraag zijn twee grondrechten aan de orde. Aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk grondrecht in deze situatie zwaarder moet wegen.
Het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1]
4.2.
Het belang van [gedaagde 1] is om een mogelijke misstand aan de kaak te stellen. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van reële zorgen op dat punt. Dat is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank het geval. Bij dat oordeel neemt de rechtbank het volgende in overweging.
4.3.
Bij het Robertshuis worden zwaar autistische kinderen opgevangen. Dit gebeurt achter gesloten deuren, in die zin dat de ouders hun kinderen bij de deur afleveren en niet mee naar binnen mogen. De kinderen zijn over het algemeen dermate hulpbehoevend dat zij zelf niet kunnen vertellen wat er achter die gesloten deuren gebeurt. De ouders weten dat dan ook niet en vertrouwen erop dat het Robertshuis hun kinderen de juiste zorg en begeleiding geeft. De kinderen zijn volledig afhankelijk van de zorg die zij daar krijgen. Indien er aanwijzingen zijn dat er misstanden achter de gesloten deuren plaatsvinden, is het van groot belang dat ouders hiervan op de hoogte raken, zodat zij hun kinderen hiervoor kunnen behoeden.
4.4.
Aangezien [gedaagde 1] zich zorgen maakte over de vraag of [minderjarige] wel de juiste zorg en begeleiding bij het Robertshuis ontving, heeft hij opnameapparatuur in de rugzak van [minderjarige] gedaan en heeft hij zo in het geheim audio-opnames gemaakt van het verblijf van [minderjarige] op 19 augustus 2022 bij het Robertshuis. [gedaagde 1] stelt dat uit deze opnames blijkt:
  • dat begeleidsters schreeuwden tegen de kinderen, waaronder [minderjarige] ,
  • dat een begeleidster zei dat [minderjarige] ‘als hij normaal zou zijn’ een serial killer zou zijn, zo iemand die het leuk vindt om dieren dood te maken,
  • dat [minderjarige] een langdurige time-out kreeg in de tuin zonder begeleiding, waarvan hij in paniek raakte en huilbuien kreeg en waardoor hij van de stress harde geluiden ging maken.
4.5.
Inmiddels zijn verschillende medewerkers van het Robertshuis gehoord tijdens het door [gedaagde 1] verzochte voorlopig getuigenverhoor. Diverse medewerkers erkennen dat tegen de kinderen, waaronder [minderjarige] , met stemverheffing werd gesproken, terwijl dat voor de kinderen niet wenselijk was. Een medewerkster erkent [minderjarige] met een serial killer te hebben vergeleken. Twee medewerkers erkennen dat er is gesproken over een kind dat ‘naar buiten is gegooid’. Een medewerkster erkent dat [minderjarige] een keer is geïsoleerd en een ander dat hij langdurig in de tuin werd geplaatst, waarbij van afstand toezicht op hem werd gehouden. Door deze verklaringen constateert de rechtbank dat [gedaagde 1] destijds inderdaad op de audio-opnames heeft kunnen horen wat hij steeds heeft gezegd.
4.6.
Vanwege de terechte zorgen van [gedaagde 1] had hij er belang bij om dit te melden aan onderzoeksjournalist [naam] van Dagblad de Limburger. Hierdoor kon zij hier verder onderzoek naar doen en mogelijke misstanden aan de kaak stellen. Daarmee diende [gedaagde 1] een zwaarwegend algemeen belang dat hulpbehoevende kinderen tegen misstanden worden beschermd.
Het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van het Robertshuis
4.7.
Het belang van het Robertshuis is erin gelegen dat zij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en negatieve publiciteit, waardoor er sprake is van vertrouwensverlies bij ouders en reputatieschade ontstaat. Het Robertshuis stelt dat als gevolg van een serie negatieve artikelen in Dagblad de Limburger ouders behandelingen hebben gestaakt, de aanmeldingen van nieuwe kinderen zijn afgenomen, verwijzingen zijn stopgezet en medewerkers zijn weggelopen. Ook is zij onder verscherpt toezicht van de Inspectie geplaatst. Ter zitting heeft zij gesteld dat het weer goed gaat met het Robertshuis. Het toezicht is inmiddels beëindigd, er is geen personeel meer weggegaan en de aanmeldingen (die vanuit Zuid-Limburg stil lagen) komen weer op gang.
De weging van de grondrechten
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat na een weging van voormelde belangen van partijen het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1] dient te prevaleren boven het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van het Robertshuis. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat het algemeen belang om misstanden bij de zorg aan hulpbehoevende kinderen achter gesloten deuren aan de kaak te stellen zwaarder weegt dan de reputatieschade met alle (mogelijke) negatieve gevolgen van dien voor het Robertshuis. De zorgen over de misstanden waren gegrond en [gedaagde 1] had zijn doel om misstanden aan de kaak te stellen niet op een manier kunnen doen die minder schadelijk was voor het Robertshuis. [gedaagde 1] heeft dit geprobeerd te doen door hierover met het Robertshuis in gesprek te gaan en onderhandelingen te openen over een schikking. Het Robertshuis was hier echter niet toe bereid en heeft op geen enkel moment aangegeven een onderzoek naar de eigen organisatie te gaan doen of passende maatregelen ter verbetering van de zorg te treffen. Het bevreemdt de rechtbank bovendien dat het Robertshuis niet in enige mate verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen (ten aanzien van [minderjarige] ) is voorgevallen. Het Robertshuis heeft aangevoerd dat [gedaagde 1] hen afperste door te stellen dat hij geld wilde of dat hij anders de publiciteit zou zoeken en dat het Robertshuis zich bedreigd voelde door de manier waarop [gedaagde 1] dit te kennen gaf. De rechtbank oordeelt echter dat dit het Robertshuis – als professionele instantie – niet had moeten weerhouden een onderzoek naar de gang van zaken in te stellen, passende maatregelen te treffen en serieus met [gedaagde 1] te onderhandelen over een oplossing. Het Robertshuis heeft [gedaagde 1] weliswaar verwezen naar de klachtenprocedure, maar hier hoefde [gedaagde 1] geen genoegen mee te nemen. Het oordeel dat het recht van [gedaagde 1] op vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan het recht van het Robertshuis op eerbiediging van de eer en goede naam maakt dat de inbreuk hierop voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 EVRM.
4.9.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld door naar een onderzoeksjournalist van Dagblad de Limburger te gaan.
4.10.
Het Robertshuis stelt dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door het Robertshuis af te persen en te dreigen dat hij de publiciteit zou zoeken als aan hem niet zwart € 36.000,- zou worden uitbetaald. Het is echter niet onrechtmatig om te dreigen met publiciteit als er geen schikking voor een bepaald bedrag wordt getroffen. Dat zou pas anders zijn als er met een misdrijf gedreigd zou zijn of het zoeken van de publiciteit niet gerechtvaardigd zou zijn, maar dat is hier niet het geval.
4.11.
Verder stelt het Robertshuis nog dat [gedaagde 1] onrechtmatig een medewerkster heeft klemgereden en bedreigd. Het Robertshuis heeft echter in het geheel niet onderbouwd waarom dit niet alleen onrechtmatig ten opzichte van de betreffende medewerkster zou zijn, maar ook jegens het Robertshuis. Ook deze grondslag van de vordering is daarom onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Uit dit alles volgt dat de gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld, wordt afgewezen. De vordering tot betaling van een voorschot op de schade en de verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt dus ook afgewezen. De vordering tot een verbod voor [gedaagde 1] om zich tegenover derden uit te laten over het Robertshuis zal evenmin worden toegewezen. Deze vordering is te onbepaald, omdat niet te begrijpen is waarom [gedaagde 1] niet iets over het Robertshuis zou mogen zeggen tegenover een derde. Ook de vordering om het Robertshuis te gebieden om berichtgeving op ieder denkbaar forum te verwijderen, is te onbepaald en is bovendien niet van enige onderbouwing voorzien, zodat deze eveneens zal worden afgewezen.
4.13.
Het Robertshuis is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.075,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van het Robertshuis af,
5.2.
veroordeelt het Robertshuis in de proceskosten van € 3.075,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als het Robertshuis niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt het Robertshuis tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
JPW