Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
mogelijkafkomstig is van de verdachte is daarvoor onvoldoende. De verdachte heeft dit feit ontkend en het dossier biedt ook voor het overige geen aanwijzingen die de verdachte aan dit feit linken, waardoor de verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De straf
7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
(de rechtbank begrijpt: de inhoud ervan): € 3.000,-
8.De vordering tot tenuitvoerlegging
9.Het beslag
10.De wettelijke voorschriften
11.De beslissing
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van de straf groot 15 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen, dat hij:
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij] , van een bedrag van € 3.600,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader(s) is betaald;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] van een bedrag van € 3.600,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 46 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 6 primair en subsidiair in de zaak 03/340193-24)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding ter zake van feit 6 primair en subsidiair in de zaak 03/340193-24;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 7 primair in de zaak 03/340193-24)
- verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader(s) is betaald;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de aanschaf van de deurbelcamera (€ 64,99) af;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op de post van € 3.000,- voor het weggenomen geld niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 150,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde
Benadeelde partij [benadeelde partij 5] (feit 8 primair in de zaak 03/340193-24)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding ter zake van feit 8 primair in de zaak 03/340193-24;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 4] ( feit 2 in de zaak 15/158069-25)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , van een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] van een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Vordering tot tenuitvoerlegging (13/081352-23)
- wijst de vordering gedeeltelijke toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2023 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden, te weten 3 maanden van deze jeugddetentie, en gelast dat dit strafdeel ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen vervangende jeugddetentie indien de veroordeelde deze werkstraf niet of niet naar behoren verricht;
- verlengt de proeftijd, bepaald bij het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2023, voor het overige deel, zijnde 3 maanden jeugddetentie, met één jaar.