ECLI:NL:RBLIM:2025:9830

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11535758 \ CV EXPL 25-792
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en proceskosten in verband met zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak vordert VGZ Voor de Zorg N.V. betaling van een openstaande zorgpremie van € 705,65 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De gedaagde heeft een zorgovereenkomst met VGZ, maar heeft in 2023 een aantal maanden de premie niet volledig betaald. De gedaagde voert verweer en stelt dat hij ten tijde van de vordering in het buitenland verbleef en geen verzekeringsplicht had. Hij betwist de hoogte van de vordering en stelt dat VGZ hem heeft gedwongen een Nederlandse zorgverzekering af te sluiten, terwijl hij al in Duitsland verzekerd was.

De kantonrechter oordeelt dat VGZ in de dagvaarding niet alle voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de grondslag van de vordering, die niet alleen betrekking had op het jaar 2023, maar ook op 2022. De kantonrechter concludeert dat VGZ de verplichting om de feiten correct te vermelden heeft geschonden, wat de gedaagde in zijn verweer heeft benadeeld. Hierdoor wordt de vordering van VGZ afgewezen en wordt VGZ veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde op nihil worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 8 oktober 2025 door mr. A.P.A. Bisscheroux.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11535758 \ CV EXPL 25-792
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van
VGZ VOOR DE ZORG N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 705,65, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
VGZ legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. VGZ is met [gedaagde] een zorgovereenkomst is aangegaan. Ingevolge die zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] premie verschuldigd. In 2023 heeft [gedaagde] een aantal maanden de premie niet (volledig betaald). In totaal was € 702,71 niet betaald. [gedaagde] is daarover wettelijke rente van € 78,56 verschuldigd, berekend tot en met 5 januari 2025. Ook is [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd van € 74,28. Op 25 juli en 23 augustus 2024 heeft [gedaagde] in totaal € 150,00 betaald. Dit bedrag is in mindering gebracht op de vordering, zodat thans nog € 705,65 resteert.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het ontstaan van de vordering in het buitenland verbleef en er geen verzekeringsplicht was. Hij is van mening dat de premies ten onrechte in mindering zijn gebracht en terugbetaald moeten worden. Hij heeft een document in het geding gebracht van 9 juli 2021waarin staat dat hij sinds
1 november 2019 in Dortmund, Duitsland woonde. Hij stelt dat hij VGZ herhaaldelijk heeft geïnformeerd over zijn verzekering in het buitenland, maar dat VGZ dit heeft genegeerd en hem heeft gedwongen een Nederlandse zorgverzekering af te sluiten. [gedaagde] klaagt ook over inconsistenties in de premiebedragen die VGZ thans vordert en stelt dat die serieuze twijfels oproepen over de juistheid van de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat op VGZ, als eisende partij, de verplichting rust om al in de dagvaarding haar eis en de gronden [1] daarvan te vermelden én om alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze laatste verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij of zij geraden acht. [2] Ook moeten bekende verweren van de wederpartij al in de dagvaarding worden vermeld. [3]
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering op [gedaagde] heeft VGZ verwezen naar bijlage 1 bij de dagvaarding, waar onderstaande opbouw van de vordering is opgenomen:
3.3.
Pas bij repliek, na het verweer van [gedaagde] , heeft VGZ het volgende aangevoerd (onderstreping kantonrechter):
“De vordering ziet op onbetaald gelaten bedragen van
het jaar 2022.”
en:
“De premie september t/m december 2022 zijn in rekening gebracht (vordering van € 409,81). Ook zijn de premies januari t/m april 2023 in rekening gebracht. Met terugwerkende kracht is de verzekering beëindigd per 25-01-2023. Dit betekent dat een gedeelte van premie januari (€ 29,29 voor 25 t/m 31 januari) en premie februari t/m april 2023 in mindering zijn gebracht.
In plaats van dat deze vorderingen met elkaar verrekend zijn, zijn de negatieve bedragen voor premie januari t/m maart 2023 uitbetaald. Dit is € 29,29 voor restant premie januari 2023 en de gehele premie van februari en maart (€ 146,45 per premie). In totaal is er € 322,19 uitbetaald aan gedaagde. Dit bedrag had eiseres intern moeten verrekenen. Omdat dit niet is gebeurd, maar uitbetaald is blijft de gevorderde hoofdsom onveranderd.”
3.4.
Gelet op deze nadere stellingname constateert de kantonrechter dat VGZ in de dagvaarding de voor de beslissing van belang zijnde feiten
nietvolledig en naar waarheid heeft aangevoerd, een onjuiste grondslag van haar vordering heeft vermeld en ook niet is ingegaan op het haar bekende verweer van [gedaagde] . De premie die zij vorderde zag immers niet (geheel) op het jaar 2023, maar deels op 2022. Ook is de verzekeringsovereenkomst van 2023 kennelijk met terugwerkende kracht beëindigd en heeft VGZ terugbetalingen gedaan die zij eigenlijk had kunnen verrekenen. Dat betekent dat de grondslag van dit deel van haar vordering onverschuldigde betaling is, en niet – zoals in de dagvaarding staat – nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Dit alles had VGZ in de dagvaarding moeten vermelden. Door dat niet te doen, heeft zij het [gedaagde] onmogelijk gemaakt om deugdelijk verweer tegen de vordering te voeren en de kantonrechter om deze te beoordelen. Dat is nog steeds het geval, want VGZ stelt nog steeds onvoldoende en er blijft veel onduidelijk: Wanneer is de verzekering met terugwerkende kracht beëindigd? Wat was de reden daarvan? Heeft dat te maken met het verweer van [gedaagde] dat hij in het buitenland al verzekerd was? Wanneer zijn de bedragen terugbetaald en waar is het bewijs daarvan?
De kantonrechter acht dit alles zeer kwalijk, zeker omdat VGZ een zogenaamde “repeatplayer” is en jaarlijks veel incassoprocedures voert. In dit soort zaken laten gedaagden geregeld verstek gaan en voeren géén verweer. In zo’n geval wordt de toewijsbaarheid van de vordering alleen beoordeeld op basis van wat in de dagvaarding is aangevoerd en moet erop vertrouwd kunnen worden dat wat daarin staat, juist én volledig is.
3.5.
Artikel 21 Rv geeft de rechter de mogelijkheid om aan de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht de gevolgtrekkingen te verbinden die hij geraden acht. Gelet op het hiervoor overwogene acht de kantonrechter een passende sanctie op de schending van deze verplichting dat de vordering van VGZ wordt afgewezen.
3.6.
VGZ is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] , die in persoon procedeert, worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 111, tweede lid onder d, Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 21 Rv
3.Artikel 111, derde lid Rv.