Op 6 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Maastricht en de burgemeester van de gemeente Maastricht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit van de burgemeester om de woning van de verzoeker voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 18 september 2025 besloten de woning te sluiten na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning van de verzoeker, die als huurder en bewoner verantwoordelijk is voor wat er in zijn woning gebeurt. De verzoeker was het niet eens met dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de beoordeling werd gekeken naar de vraag of het bezwaar van de verzoeker een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er voldoende redenen waren om te oordelen dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet gehouden was om met een minder ingrijpend middel te volstaan, gezien de ernst van de overtredingen en de overlast die van de woning uitging. De verzoeker voerde aan dat de sluiting niet noodzakelijk was en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de aangetroffen drugs, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij geen verwijt kon worden gemaakt.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning ook evenwichtig moest zijn, maar oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting, gezien de omstandigheden van de zaak. De verzoeker had niet aangetoond dat hij een bijzondere binding had met de woning en er waren voldoende mogelijkheden voor vervangende woonruimte en zorg. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de burgemeester de woning van de verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar niet open hoeft te houden.