ECLI:NL:RBLIM:2025:9131

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
005925-25
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing van de politierechter over bezwaar tegen verlenging van de uitvoeringstermijn van een taakstraf

Op 2 september 2025 heeft de politierechter in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen de verlenging van de uitvoeringstermijn van een taakstraf. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 240 uren opgelegd gekregen door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De advocaat-generaal had op 11 februari 2025 besloten dat vervangende hechtenis zou worden toegepast, maar de veroordeelde had hiertegen bezwaar gemaakt. De politierechter oordeelde dat de beslissing tot verlenging van de uitvoeringstermijn onbevoegd was genomen door de Directeur Executie van het CJIB, omdat de minister voor Rechtsbescherming deze bevoegdheid niet had gedelegeerd. Bovendien was de kennisgeving van de verlenging mogelijk niet rechtsgeldig aan de veroordeelde betekend, aangezien er geen bewijs was dat deze daadwerkelijk was verzonden. De politierechter verklaarde het bezwaar gegrond en stelde het aantal uren taakstraf en dagen vervangende hechtenis op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsgeldige procedures en de noodzaak voor de overheid om zorgvuldigheid in acht te nemen bij het communiceren van belangrijke beslissingen aan veroordeelden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
raadkamernummer : 005925-25
parketnummer hof : 20-000207-21
datum : 2 september 2025
Beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 13 juli 2022 de veroordeelde een taakstraf van 240 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 120 dagen zal worden toegepast. Het arrest is onherroepelijk geworden op 28 juli 2022.
De advocaat-generaal heeft op 11 februari 2025 beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 4 maart 2025 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 5 maart 2025 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op 6 mei 2025 en 27 mei 2025 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld en de beslissing op het bezwaar aangehouden, met opdracht aan de officier van justitie om aan het dossier toe te voegen: de akte van uitreiking van de omzettingsbeslissing respectievelijk stukken waaruit blijkt dat er een rechtsgeldige beslissing tot verlenging van de termijn voor uitvoering van de taakstraf heeft plaatsgevonden, waarvan de veroordeelde ook op de hoogte is.
Op 19 augustus 2025 is de behandeling van het bezwaar voortgezet. De politierechter heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. B.M.R. te Baerts en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig en buiten de wettelijke termijn is genomen. Er bevindt zich in het dossier geen verlengingsbeslissing van de minister. Evenmin kan worden vastgesteld dat zo spoedig mogelijk aan veroordeelde duidelijk is gemaakt dat de termijn van uitvoering van de taakstraf verlengd is. Het bezwaar dient gegrond te worden verklaard, met nihilstelling van de nog te werken uren taakstraf.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar gegrond dient te worden verklaard, nu de veroordeelde graag nog een kans krijgt de taakstraf alsnog uit te voeren en toepassing van de vervangende hechtenis erg onbillijk is vanwege uitzonderlijke omstandigheden.

Standpunt van de reclasseringUit het rapport van de reclassering van 30 januari 2025, opgemaakt door [naam] , blijkt dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht. Voordat de taakstraf definitief als mislukt werd beschouwd, heeft de veroordeelde 69 uren van de opgelegde taakstraf uitgevoerd. Na een officiële waarschuwing omdat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken, is de werkstraf op 29 januari 2025 stop gezet.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de omzettingsbeslissing rechtsgeldig is. In het dossier bevindt zich een kennisgeving terzake de verlenging van de termijn voor het uitvoeren van de taakstraf. Deze brief is namens de minister voor Rechtsbescherming, namens de directeur van het CJIB, ondertekend door de Directeur Executie van het CJIB. De beslissing tot verlenging van de termijn voor het uitvoeren van de taakstraf is op grond van artikel 2 dan wel artikel 3 van het Ondermandaat besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen 2020 genomen. Voorts is de veroordeelde conform het wettelijke vereiste zo spoedig mogelijk van deze verlengingsbeslissing op de hoogte gesteld, doordat er een kennisgeving is uitgegaan naar het bekende BRP adres van de veroordeelde.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond kan worden verklaard, nu er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, waardoor toepassing van vervangende hechtenis zal leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Daarbij neemt de officier van justitie in aanmerking dat het rapport van de reclassering summier is en dat onduidelijk is om welke reden is besloten om de werkstraf te stoppen.

Beoordeling

De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde arrest;
  • het rapport van de reclassering van 30 januari 2025, met het advies de tenuitvoerlegging van (het restant van) de vervangende hechtenis te bevelen;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • de beslissing tot verlenging van de termijn voor de uitvoering van de taakstraf van 29 augustus 2022;
  • het bezwaar van de veroordeelde.
Aan veroordeelde is op 29 augustus 2022 een kennisgeving verzonden waarin kenbaar is gemaakt dat de termijn waarbinnen de taakstraf verricht dient te worden door een beslissing van de minister voor Rechtsbescherming, met een termijn van 12 maanden is verlengd. Deze kennisgeving is namens de minister voor Rechtsbescherming, namens de algemeen directeur van het CJIB, ondertekend door de Directeur Executie van het CJIB.
De politierechter is van oordeel dat geen sprake is van een rechtsgeldige verlenging van de
termijn waarbinnen de taakstraf verricht moet zijn. Middels een spoedwet in verband met de
Covid-19 crisis is de minister voor Rechtsbescherming weliswaar de bevoegdheid gegeven
de wettelijke uitvoeringstermijn met maximaal 12 maanden te verlengen, maar de minister zelf heeft van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. Evenmin is de politierechter gebleken van een (onder)mandaat van de minister voor Rechtsbescherming aan uiteindelijk de Directeur Executie van het CJIB. Het door het openbaar ministerie aangehaalde Ondermandaat-besluit regelt enkel dat de daarin genoemde functionarissen bevoegd zijn uitvoering te geven aan de daarin genoemde bevoegdheden die de algemeen directeur van het CJIB toekomen op basis van het gegeven mandaat. Het besluit tot verlenging van de uitvoeringstermijn is daarin niet genoemd en dus is de conclusie dat de Directeur Executie van het CJIB onbevoegd de beslissing tot verlenging van de uitvoeringstermijn heeft genomen. De minister heeft de verlengingsbeslissing ook niet voor het einde van de 540 dagentermijn tot de zijne gemaakt.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de politierechter dat de uitvoeringstermijn niet rechtsgeldig is verlengd. De beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis had moeten plaatsvinden op uiterlijk 28 april 2024 (vgl. artikel 6:3:1 Sv en artikel 6:3:4 Sv). Nu de omzetting van de taakstraf op 11 februari 2025 heeft plaatsgevonden is de omzettingsbeslissing niet binnen de wettelijk gestelde termijn genomen. Daarenboven en ten overvloede heeft de officier van justitie niet aangetoond dat de (onbevoegd genomen) beslissing tot verlenging van de termijn voor de uitvoering van de taakstraf de veroordeelde heeft bereikt, nu er mogelijk enkel per gewone post een kennisgeving van deze beslissing naar het bekende BRP adres van de veroordeelde is verzonden. Door de officier van justitie is geen afdruk van een verzendadministratie overgelegd, zodat er ook geen enkel bewijs is dat de overgelegde onbevoegd genomen beslissing ook daadwerkelijk verzonden is. De politierechter snapt dat kostenoverwegingen een rol spelen, maar als men dit soort beslissingen van grote importantie voor overheid en de veroordeelde niet op zijn minst per aangetekende post verstuurd, neemt de overheid voor lief dat daar nadelen en consequenties aan verbonden zijn.
Gelet op het voorgaande, zal de politierechter het bezwaar gegrond verklaren en het
aantal uren taakstraf en het aantal dagen vervangende hechtenis op nihil stellen.

Beslissing

De politierechter:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- stelt het aantal uren taakstraf (en het aantal dagen vervangende hechtenis) op
nihil.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.P. Bosma, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.J. Luyten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.