Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.De beoordeling van het verzoek
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.)
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Horeca Groep Limburg B.V. (HGL). De werknemer, die sinds februari 2025 in dienst was als zelfstandig werkend kok, werd op 11 mei 2025 op staande voet ontslagen wegens vermeende werkweigering. De werknemer betwistte de werkweigering en verzocht de kantonrechter om HGL te veroordelen tot betaling van vergoedingen wegens onregelmatige opzegging, transitievergoeding en een billijke vergoeding. HGL voerde verweer en deed een tegenverzoek tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat HGL niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde dringende reden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op de verzochte vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding van € 10.000,00. HGL werd niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenverzoek wegens overschrijding van de vervaltermijn. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, omdat HGL overwegend ongelijk kreeg.