ECLI:NL:RBLIM:2025:881

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/03/334467 JE RK 24-1489
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in verband met geweldsituatie

Op 20 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] vanwege zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van het kind, die voortkwamen uit een gewelddadige relatie tussen de moeder en haar ex-partner. De kinderrechter oordeelde dat uithuisplaatsing een verstrekkend middel is dat alleen als laatste redmiddel kan worden ingezet. De moeder had zich gehouden aan de voorwaarden die eerder waren gesteld door de kinderrechter, waaronder het vermijden van contact met de ex-partner en meewerken aan hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat de GI niet aannemelijk had gemaakt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De kinderrechter gaf aan dat, hoewel er zorgen waren over de opvoedsituatie, de moeder zich had ingespannen om de veiligheid van [minderjarige 1] te waarborgen. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af en benadrukte dat de GI een vertrouwensrelatie met de moeder moet opbouwen en dat de moeder constructief moet blijven samenwerken met de hulpverlening. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 3 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/334467 / JE RK 24-1489
Datum uitspraak: 20 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd in Roermond,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige:
[minderjarige 1], hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.A.C. Snel, kantoor houdend in Heerlen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het proces-verbaal van het behandelde ter terechtzitting met gesloten deuren van de rechtbank Limburg op ;
  • de brief van de GI, met bijlagen van 14 januari 2025, ter griffie ontvangen op 14 januari 2025.
1.2.
Op 20 januari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
- drie vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de verschenen belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld. Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 juli 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , met ingang van 1 augustus 2024 voor de duur van een jaar verlengd, dus tot 1 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing tijdens de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 aangehouden tot de mondelinge behandeling van 20 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging te verlenen om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van zes maanden.
3.2.
De GI stelt ter onderbouwing van het verzoek - samengevat en voor zover relevant - dat er grote zorgen zijn over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige 1] . Tussen de moeder en de heer [naam ex-partner] (hierna te noemen: de ex-partner) is sprake is van zowel verbaal als fysiek geweld. Het lukt de moeder en de ex-partner niet om tijdens ruzies hun emoties te bedwingen en [minderjarige 1] en zijn jongere broertje [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) te beschermen en veiligheid te bieden. Er wordt een patroon van aantrekken en afstoten tussen de moeder en de ex-partner gezien, waarbij de moeder herhaaldelijk aangeeft dat het geweld geen invloed heeft op de ontwikkeling van de kinderen. De crisissituaties blijven zich herhalen, waardoor [minderjarige 1] telkens opnieuw getuige is van huiselijk geweld. Bij [minderjarige 1] wordt een verhoogde alertheid gezien. Ondanks de intensieve inspanningen van de hulpverlening en de GI om oplossingen te vinden, hebben deze geen effect gehad, vooral niet op het gebied van fysieke veiligheid. De moeder komt gemaakte veiligheidsafspraken, waaronder een contactverbod met de ex-partner, niet na en de GI maakt zich zorgen over de betrouwbaarheid en het ontbreken van stabiliteit bij de moeder. Ondanks dat de moeder aangeeft de relatie met de ex-partner inmiddels te hebben verbroken, blijven ook na de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 meldingen van Veilig Thuis binnenkomen, waaruit blijkt dat de moeder en de ex-partner contact met elkaar hebben. De moeder blijkt bovendien vlak voor de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 in verwachting te zijn geraakt van de ex-partner.
De moeder is niet transparant naar de GI over waar zij met haar kinderen verblijft, hetgeen leidt tot zorgen over het welzijn en de veiligheid van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft structuur en regelmaat nodig, maar door de wisselende verblijfplekken van de moeder krijgt de GI geen grip op de opvoedsituatie. De GI maakt zich steeds meer zorgen over de emotionele onveiligheid en stress bij de moeder. Zij heeft eerder aangegeven de zorg over twee kinderen niet aan te kunnen en suïcidale gedachten te hebben. Als de moeder stress ervaart, zijn er zorgen over haar opvoedvaardigheden. De GI heeft geprobeerd in gesprek te gaan met de moeder over wat verbeterd moet worden. Tijdens dat gesprek is de moeder in paniek. Zij schreeuwt en is vijandig naar de jeugdbeschermers, waar de kinderen bij aanwezig zijn. Een gezonde reactie zou zijn dat de kinderen angstig zijn, maar in plaats daarvan blijven ze rustig zitten.
De moeder heeft, na een eerdere afwijzing bij de peripartum poli, hulp gezocht bij een psycholoog van Healthcare for Internationals Limburg (hierna: H4I). De GI heeft vraagtekens bij de kwaliteit en de bevindingen van de psycholoog. De psycholoog heeft aangegeven dat de moeder stabiel is en niet te begrijpen waarom de kinderen uithuisgeplaatst moeten worden. De GI vraagt zich af of de psycholoog volledig zicht heeft op en geïnformeerd wordt over wat er echt aan de hand is. De GI heeft voorts ingezet op ambulante hulpverlening vanuit Jens om zicht te krijgen op de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder.
De GI wenst vanuit een situatie van rust, zicht te krijgen op de mogelijkheden van de moeder. In de huidige situatie, waarin onrust en conflicten de overhand hebben, is dit niet mogelijk. Vanuit neutraliteit, rust, veiligheid en stabiliteit wil de GI onderzoeken wat de moeder kan betekenen voor de kinderen. Jonge kinderen die langdurig blootgesteld worden aan en opgroeien in een onveilige en onstabiele opvoedsituatie, waarbij spanning en emotionele onbeschikbaarheid aanwezig zijn, lopen een verhoogd risico op ernstige gevolgen voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsvorming op de lange termijn. [minderjarige 1] verkeert al lange tijd in een kwetsbare positie. De GI vindt het noodzakelijk om in te grijpen om zodoende [minderjarige 1] te beschermen.
De GI verzoekt de rechtbank een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] om zijn veiligheid en ontwikkeling te waarborgen. Gezien de omstandigheden acht de GI een neutrale en stabiele omgeving buiten het gezin noodzakelijk, zodat [minderjarige 1] in een veilige setting kan opgroeien en de nodige ondersteuning kan krijgen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlenen. De moeder erkent dat sprake is geweest van geweld tussen de moeder en de ex-partner, waarvan [minderjarige 1] getuige is geweest. De moeder heeft, nadat zij haar huis heeft moeten ontvluchten in augustus 2024, ingezien dat de relatie niet veilig was voor de kinderen. Daarna is zij tijdens een eenmalig contact met de ex-partner zwanger geraakt. Inmiddels heeft de moeder de relatie met de ex-partner beëindigd en heeft zij ook zelf geen contact meer met hem gezocht. Ondanks dat de moeder het telefoonnummer van de ex-partner heeft geblokkeerd, wordt zij nog wel telefonisch door hem benaderd, waarbij de ex-partner gebruik maakt van verschillende voor de moeder onbekende telefoonnummers. De moeder verbreekt dan telkens de verbinding als zij merkt dat de ex-partner aan de telefoon is. Daarnaast heeft de moeder een tweetal meldingen gemaakt bij de politie, toen de ex-partner zich in de buurt van haar woning bevond en haar auto heeft vernield. De zorgen die de GI heeft, zijn terug te voeren op de gewelddadige relatie met de ex-partner en zien niet op de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder is erg betrokken, herkent de behoeften van [minderjarige 1] en reageert daar ook passend op. De eerder ingezette hulpverlening vanuit Jens heeft dit ook bevestigd. De moeder staat open voor hulpverlening en staat onder behandeling van een psycholoog van H4I. De moeder heeft ook goed contact met de huidige hulpverlener van Jens en staat open voor adviezen. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI, omdat zij enkel inzetten op een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .

5.De beoordeling

Internationale aspecten
5.1.
De moeder en [minderjarige 1] hebben de Poolse nationaliteit. Daarmee draagt deze zaak een internationaal karakter. De kinderrechter moet daarom beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, en zo ja welk rechtsstelsel op de verzoeken van toepassing is.
5.2.
De kinderrechter is, na dit te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. De gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] ligt namelijk in Nederland. Gezien dit laatste feit is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
Uithuisplaatsing
Wat toetst de kinderrechter?
5.3.
De kinderrechter kan een gecertificeerde instelling machtigen om een minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige. Daarnaast kan de kinderrechter deze machtiging afgeven, wanneer dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige. [1]
Wat oordeelt de kinderrechter?
5.4.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling acht de kinderrechter niet aannemelijk dat aan de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI daarom af. Hierna legt de kinderrechter uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.5.
De kinderrechter stelt voorop dat een uithuisplaatsing een verstrekkend middel is dat alleen als laatste redmiddel ingezet dient te worden. Dit geldt zeker, wanneer sprake is van een zeer jong kind, zoals [minderjarige 1] , dat zich in een cruciale fase van het hechtingsproces bevindt. Evenals de GI is de kinderrechter van oordeel dat er zorgen zijn over [minderjarige 1] , die lange tijd is opgegroeid in een opvoedingssituatie waarbinnen zijn fysieke en emotionele veiligheid onvoldoende zijn gewaarborgd. Uit de bij het verzoekschrift van de GI overgelegde meldingen van Veilig Thuis blijkt dat het in het contact tussen de moeder en de ex-partner zeer regelmatig (fysiek) onveilig was. Er was sprake van fysiek en verbaal geweld in de relationele sfeer, ook waar [minderjarige 1] bij aanwezig was. De moeder heeft dit tijdens de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 ook erkend. [minderjarige 1] is gezien zijn zeer jonge leeftijd kwetsbaar en volledig afhankelijk van de volwassenen om hem heen. Voor de ontwikkeling van kinderen in het algemeen, en dus ook voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , kan de blootstelling aan geweld, langdurige, negatieve gevolgen hebben. Geweld zorgt immers niet alleen voor stress en gevoelens van onveiligheid bij [minderjarige 1] , maar hierdoor ontstaat ook een reëel risico op onveilige hechting en mentale en emotionele problemen op latere leeftijd. Daarom is het noodzakelijk dat [minderjarige 1] verder vrij van zulke negatieve invloeden kan opgroeien en zich kan ontwikkelen in een stabiele en veilige omgeving zonder agressie en geweld. De moeder was gedurende een langere tijd onvoldoende in staat [minderjarige 1] tegen deze negatieve invloeden te beschermen en [minderjarige 1] die stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Voortdurend geweld in de relationele sfeer, zeker wanneer zich dit over een langere periode voordoet en bovendien in het bijzijn van kinderen plaatsvindt, zou het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen rechtvaardigen.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 heeft de moeder gesteld dat zij de relatie met de ex-partner heeft verbroken en tot het inzicht is gekomen dat deze relatie een negatieve invloed heeft op haar kinderen. De kinderrechter heeft de moeder daarom een laatste kans gegeven om de veiligheid voor [minderjarige 1] te waarborgen en een dreigende uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wenden, waarbij de kinderrechter heeft benadrukt dat het één minuut voor twaalf is. De kinderrechter heeft daarbij als voorwaarden aan de moeder gesteld dat zij de relatie met de ex-partner definitief achter zich moet laten en er geen contact meer mag zijn tussen de moeder en de ex-partner. Mocht de ex-partner contact met de moeder zoeken, dan dient de moeder daarvan melding te maken bij de GI. Daarnaast dient de moeder mee te werken aan de hulpverlening, ook als de GI vindt dat de ingezette hulpverlening moet worden uitgebreid. De moeder dient de GI ook inzage te geven in de hulpverlening.
Anders dan de GI, onder meer door te verwijzen naar een drietal voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 20 januari 2025 overgelegde meldingen van Veilig Thuis, heeft gesteld, is de kinderrechter van oordeel dat de moeder zich heeft gehouden aan de eerste door hem aan de moeder gestelde voorwaarde. Uit hetgeen de GI ter onderbouwing van haar stelling naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk geworden dat de moeder na de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024 nog contact heeft gezocht met haar ex-partner. De moeder heeft dit betwist. De GI heeft geen ander objectief bewijs naar voren gebracht. Daarmee heeft de GI niet aannemelijk gemaakt dat de moeder na 22 oktober 2024 nog contact heeft gehad met de ex-partner. In de melding van 20 november 2024 wordt weliswaar gesproken over huiselijk geweld tussen de moeder en de ex-partner, maar de ex-partner wordt kort na de melding niet aangetroffen in de woning van de moeder en evenmin worden sporen van geweld in de woning van de moeder teruggevonden. In het daaropvolgende RTO hebben zowel de moeder als de ex-partner ontkent dat er sprake is geweest van een ruzie. Uit de overige twee meldingen van Veilig Thuis volgt wel dat de moeder, in lijn met hetgeen de kinderrechter haar heeft opgedragen, op twee momenten melding heeft gemaakt bij de politie toen de ex-partner zich aan haar deur of in de buurt van haar woning bevond en daar vernielingen aanrichtte.
5.7.
Ook aan de tweede door de kinderrechter gestelde voorwaarde heeft de moeder voldaan. De GI heeft zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, zeker wanneer zij stress ervaart. Daar staat echter tegenover dat uit eerdere bevindingen van Jens geen zorgen naar voren zijn gekomen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft zich bovendien gewend tot een psycholoog van H4I, waar zij momenteel nog onder behandeling staat. De psycholoog heeft aangegeven dat de moeder stabiel is. De GI heeft met toestemming van de moeder ook contact gehad met de psycholoog, maar heeft twijfels over de kwaliteit van de zorgverlening door de psycholoog en de bevindingen en conclusies van deze psycholoog. Dit kan de moeder echter niet worden tegengeworpen. De moeder verleent ook haar medewerking aan de inzet van Jens. Zij heeft een goede band met de hulpverleenster van Jens en accepteert de aan haar door de hulpverlening gegeven adviezen.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] afwijzen, omdat niet aannemelijk is geworden dat het verlenen van een dergelijke verstrekkende machtiging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] , danwel noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [minderjarige 1] .
5.9.
Vorenstaande laat onverlet dat wanneer [minderjarige 1] al dan niet door het hervatten van de relatie van de moeder en de ex-partner opnieuw in een onveilige opvoedsituatie terecht komt, de GI een nieuw verzoek kan doen om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen. Dit geldt ook voor het geval de moeder haar medewerking aan de hulpverlening niet langer accepteert. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd de moeder een moeizame relatie heeft met de GI en het vertrouwen van de moeder in de GI broos is. Hoezeer ook voorstelbaar is dat de moeder vanwege de dreigende uithuisplaatsing van [minderjarige 1] veel stress en spanning heeft ervaren, benadrukt de kinderrechter dat zij op een constructieve wijze met de GI dient mee te werken. Een vijandige houding waarbij naar de jeugdbeschermers wordt geschreeuwd draagt daar niet aan bij.
5.10.
De kinderrechter verwacht anderzijds van de GI dat zij zich inspannen om de vertrouwensrelatie met de moeder te herstellen. Indien de GI met de moeder veiligheidsafspraken wil maken, dan moeten die in het bijzijn van een vertrouwenspersoon voor de moeder met haar in een voor haar duidelijke taal worden besproken en vastgelegd. De GI zal voorts aandacht moeten besteden aan de rol van de ex-partner als vader van de jongste zoon van de moeder, [minderjarige 2] en omdat de moeder wederom in verwachting is van de ex-partner, ook voor het nog ongeboren kind. Het is immers goed voorstelbaar dat hij als vader van de kinderen contact met zijn kinderen wil hebben en zo een rol in het leven van de moeder blijft spelen. Daarbij houdt de kinderrechter er ook rekening mee dat de moeder zelf onvoldoende weerstand kan bieden aan de druk die door de ex-partner op haar wordt uitgeoefend om contact met hem te hebben en daarbij bovendien het gebruik van geweld niet lijkt te schuwen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af;
Deze beschikking is gegeven door mr I.T.H.L. van de Bergh, kinderrechter, in aanwezigheid van J. Frederiks als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025 en op schrift gesteld op 3 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1:265b BW.