In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 11 juni 2025, vordert de eiser in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de gedaagde aansprakelijk is voor schade die de eiser stelt te hebben geleden door het handelen van de gedaagde. Daarnaast vraagt de eiser om verwijzing naar de schadestaatprocedure om de omvang van de schade vast te stellen. In het incident vordert de eiser een voorschot op de schadevergoeding. De rechtbank wijst de vordering in het incident af, omdat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij niet kan wachten op de eindbeslissing in de hoofdzaak. De gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat hij tekortgeschoten is of onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat het bestaan en de omvang van de vordering tot het gevorderde voorschot in de huidige stand van de procedure onvoldoende is komen vast te staan. De rechtbank wijst de incidentele vordering af en veroordeelt de eiser in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 792,00. De zaak wordt verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata voor een mondelinge behandeling.