ECLI:NL:RBLIM:2025:8516

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/340153 / HA ZA 25-119
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over bevoegdheid rechtbank in civiele zaak met verwijzing naar kantonrechter

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.C. Snel, vorderde een verklaring voor recht met betrekking tot de nalatenschap van een erflaatster. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H. Steehouwer-Mollema, stelde dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren en de zaak moest verwijzen naar de kamer voor kantonzaken, omdat de waarde van de vordering onder de € 25.000,00 zou liggen. Eiseres stemde in met dit verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering een verklaring voor recht betrof die van onbepaalde waarde was en niet in geld was uit te drukken. Hierdoor bleef de rechtbank bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank wees de incidentele vordering van gedaagde af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De zaak zal op 9 juli 2025 weer op de rol komen voor opgave van verhinderdata door beide partijen voor de maanden oktober 2025 tot en met maart 2026. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/340153 / HA ZA 25-119
Vonnis in incident van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.A.C. Snel,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.H. Steehouwer-Mollema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met akte houdende producties 1 t/m 9,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter met producties 1 t/m 3,
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Gedaagde vordert dat de rechtbank, kamer voor andere zaken dan kantonzaken, zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken. Volgens gedaagde bedraagt de legitieme portie, waarop eiseres aanspraak maakt, niet meer dan € 25.000,00 en kan de verzochte verklaring voor recht ex artikel 3:302 BW ook gevorderd worden bij de kantonrechter.
2.2.
Eiseres is het met gedaagde eens dat de zaak – gelet op de hoogte van de vordering (€ 8.138,15, te vermeerderen met de wettelijke rente, de proceskosten en de nakosten) – niet bij de juiste rechter in behandeling is en sluit zich aan bij het verzoek van gedaagde de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Daartoe geldt dat de vordering onder 1 een verklaring voor recht behelst (te verklaren voor recht dat gedaagde de nalatenschap van [erflaatster] zuiver heeft aanvaard), welke vordering van onbepaalde waarde is en niet in geld is uit te drukken. Om die reden is de rechtbank, kamer voor andere zaken dan kantonzaken, bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Dat eiseres – enkel refererend aan de hoogte van haar geldvordering (de vordering onder 2 en 3) – zich aansluit bij het standpunt van gedaagde voor wat betreft de bevoegdheid van de rechtbank, maakt het voorgaande niet anders.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 juli 2025voor opgave verhinderdata door beide partijen over de maanden oktober 2025 tot en met maart 2026,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: RJ