ECLI:NL:RBLIM:2025:829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11226620 \ CV EXPL 24-3662
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 5 juni 2024. De oorspronkelijke eiser, die in verzet is gegaan, had ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd wegens huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 december 2020, met een aanvangshuurprijs van € 750,00 per maand, die in de loop der jaren is verhoogd. De gedaagde in verzet had een achterstand in de huurbetalingen laten ontstaan, maar stelde dat hij onder de wettelijke schuldsaneringsregeling viel, waardoor vorderingen tot 11 april 2023 niet aan hem konden worden tegengeworpen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand op het moment van dagvaarden minder dan drie maanden bedroeg, wat op zichzelf niet voldoende was voor ontbinding van de huurovereenkomst. Bovendien werd vastgesteld dat de gedaagde in verzet na de datum van de schuldsanering zijn huurbetalingen had voldaan. De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en de vorderingen van de oorspronkelijke eiser afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 222,46 dat werd toegewezen. De wettelijke rente werd toegewezen over de huur van maart en april 2024, en de proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde in verzet, met uitzondering van de kosten van de verstekprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11226620 \ CV EXPL 24-3662
Vonnis in verzet van 29 januari 2025
in de zaak van
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet],
wonende te [woonplaats 1] ,
oorspronkelijk eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] ,
gemachtigde: mr. N. Soro,
tegen
[oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet],
wonende te [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk gedaagde partij,
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen: [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] ,
gemachtigde: mr. F.G.H.J. Niemarkt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van de kantonrechter in deze rechtbank met zittingsplaats Maastricht van 5 juni 2024 met zaaknummer 11101328 CV EXPL 24-2405
- de verzetdagvaarding
- de conclusie van antwoord in verzet
- de conclusie van repliek in verzet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] huurt sinds 1 december 2020 van [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde). Bij aanvang van de huurovereenkomst gold een maandelijkse huurprijs van € 750,00 per maand, te vermeerderen met een voorschot van € 109,40 per maand voor de levering van gas en warmte, en een voorschot van € 50,00 per maand voor servicekosten voor tuinonderhoud, schoonmaak en huismeesterservice. Zowel de huur als het voorschot moet bij vooruitbetaling zijn voldaan.
2.2.
De huurprijs is per 1 juli 2022 verhoogd naar € 775,00 en per 1 juli 2023 verhoogd naar € 806,78.
2.3.
Per 11 april 2023 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] uitgesproken.
2.4.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] op 14 november 2023 een eindafrekening toegezonden met betrekking tot de verwarmingskosten en overige kosten in de periode 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023.
2.5.
[oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huur en het voorschot.
2.6.
De eindafrekening van 2022/2023 is onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft in de verstekprocedure ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, veroordeling van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van huurachterstand en energiekosten van in totaal € 12.885,48, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.093,66, de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf datum dagvaarding en bedrag van € 806,78 per maand aan huur en € 159,40 per maand aan voorschot vanaf 1 mei 2024 dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in gebreke blijft met de ontruiming van het gehuurde, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] legt aan haar vordering ten grondslag dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst doordat hij een huurachterstand van meer dan drie maanden heeft laten ontstaan en herhaaldelijk de huur te laat of in delen heeft betaald.
3.3.
Bij verstekvonnis van 5 juni 2024 is de vordering aan [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] toegewezen, met veroordeling van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in de proceskosten.
3.4.
[oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] is het niet eens met het verstekvonnis en komt daartegen in verzet. [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] vordert ontheffing van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordelingen en om de vorderingen van [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] alsnog af te wijzen. Ook vordert [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] om [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] betwist de hoogte van de huurachterstand en voert aan dat de ten tijde van de dagvaarding bestaande achterstand onvoldoende is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Er zouden maar twee maanden huur en een deel van de maandelijkse huurverhoging hebben opengestaan, hetgeen minder is dan het bedrag gelijk aan drie maanden huur. Bovendien stelt [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] dat hij deze achterstand heeft ingelopen voordat het verstekvonnis is gewezen en dat hij daarna geen nieuwe achterstanden meer heeft laten ontstaan.
3.6.
Verder voert [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] aan dat hij per 11 april 2023 onder de schuldsaneringsregeling valt zodat vorderingen tot deze datum bij de bewindvoerder kunnen worden ingediend en niet aan [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in een ontruimingsprocedure kunnen worden tegengeworpen. Ten aanzien van de niet betaalde factuur voor de servicekosten van 2021/2022 en 2022/2023 merkt [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] op dat de kosten tot 11 april 2023 onder de schuldsaneringsregeling vallen. Daartoe dient door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] een berekening te worden overgelegd welke kosten zien op de periode 11 april 2023 tot en met 30 juni 2023, zodat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] deze kan voldoen. Nu [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] daar nog geen inzicht in heeft gegeven, kan het [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] , zo stelt hij, niet worden tegengeworpen dat er nog niet betaald is.
3.7.
Tot slot zou een eventuele belangenafweging in het voordeel van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] dienen uit te vallen nu hij gebaat is bij het behoud van de woning en [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] het niet betaald krijgen van een deel van de vordering deels aan zichzelf te wijten heeft door geen inzage te geven in de opbouw van de gevorderde servicekosten van 2022/2023.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdig verzet
4.1.
Uit de overgelegde processtukken blijkt dat het verzet tijdig is ingesteld, zodat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in het verzet kan worden ontvangen.
Ontbinding en ontruiming
4.2.
In deze zaak moet worden geoordeeld of de door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] gestelde tekortkomingen aan de zijde van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] , de gevorderde, bij verstek toegewezen, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigen. Deze vraagt wordt ontkennend beantwoord. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van zijn verplichtingen, de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of de tekortkoming zo bijzonder van aard is of zo gering is van betekenis dat zij geen ontbinding rechtvaardigt, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (ECLI:NL:HR:2018:1810). Bij een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte geldt in dit verband dat het gewicht van de tekortkoming moet worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder. Het is vaste rechtspraak dat een huurachterstand van drie maanden of meer een ontbinding van de huurovereenkomst kan rechtvaardigen.
WSNP
4.4.
Onweersproken is dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] per 11 april 2023 tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegelaten. Alle vorderingen die hun oorsprong hebben in de periode voor 11 april 2023 vallen onder het bereik van de schuldsaneringsregeling ingevolge het bepaalde in artikel 299 Fw. Ook als een reeds bestaande vordering nog niet opeisbaar is, valt deze vordering ook onder de werking van de schuldsaneringsregeling. De datum van opeisbaarheid van de vordering is, anders dan [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] meent, niet bepalend. Een tekortkoming van de huurder in de nakoming van een financiële verplichting voortvloeiende uit de huurovereenkomst met betrekking tot zijn woonruimte, die plaatsvond voor de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, levert volgens artikel 305 lid 2 Fw geen grond op voor opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst. Daaruit volgt dat openstaande huurtermijnen, voorschotten servicekosten en eindafrekening van energie tot
11 april 2023 onder de schuldsaneringsregeling vallen en door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] in de schuldsanering kunnen worden ingediend. Deze leveren geen grond op voor een ontbinding. Alleen de onbetaalde gebleven huur en eindafrekening vanaf 11 april 2023 mogen in ogenschouw worden genomen bij de beoordeling of een ontbinding gerechtvaardigd is.
Huurachterstand
4.5.
In de inleidende dagvaarding van 26 april 2024 heeft [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] de gedeeltelijke huur gevorderd van juli 2022 (€ 25,00) en november 2022 (€ 175,00), de volledige huur van december 2023, maart 2024 en april 2024 en de niet betaalde huurverhoging van € 31,78 per maand over de maanden juli 2023 tot en met november 2023, en januari en februari 2024. Gelet op hetgeen overwogen in r.o. 4.4. vallen de achterstallige huur van juli en november 2022 onder de schuldsaneringsregeling. Verder heeft [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] als productie 7 (bij de verzetdagvaarding) het betaalbewijs van de huur van december 2023 overgelegd, hetgeen verder niet door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] is betwist. Uit het betaalbewijs blijkt dat de huur van december 2023 op 11 december 2023 is betaald en daarmee voordat de dagvaarding werd uitgebracht.
4.6.
Uit productie 8 en 9 van de verzetdagvaarding blijkt dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] na de dagvaarding de huur van maart 2024 en april 2024 heeft voldaan. Deze betalingen zijn niet door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] betwist, zodat vaststaat dat deze bedragen door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] zijn ontvangen. Op het moment van dagvaarden (26 april 2024) stonden de huur van maart en april 2024 wel nog open, zodat dit deel van de vordering terecht is toegewezen, waarbij de kantonrechter verstaat dat deze betalingen ex artikel 6:44 BW in mindering zullen worden gebracht op de vordering. Ten aanzien van de huurverhoging per 1 juli 2023 van € 31,78 per maand stelt [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in zijn conclusie van repliek in verzet dat deze volledig is betaald. Er wordt echter nagelaten hiervan aan betaalbewijs te overleggen. Nu [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] hier niet meer op heeft kunnen reageren, staat niet vast dat deze achterstand is ingelopen.
4.7.
Op grond van bovenstaande overwegingen stonden op het moment van dagvaarden twee maanden huur open van in totaal € 1.613,56 (2 x € 806,78), namelijk maart en april 2024, en het bedrag aan huurverhoging vanaf juli 2023, zijnde € 222,46 (7 x € 31,78). In totaal gaat het om een achterstand van € 1.836,02. Deze huurachterstand is minder dan drie maanden en rechtvaardigt op zichzelf niet de ontbinding van de huurovereenkomst.
Te late en onvolledige betalingen
4.8.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] baseert haar vordering tot ontbinding echter ook op te late en onvolledige betalingen door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] . Waar dit huurtermijnen betreft tot 11 april 2023 kunnen deze tekortkomingen op grond van artikel 305 lid 2 Fw geen grond voor ontbinding opleveren. Verder zijn de niet-betaalde huurtermijnen vanaf 11 april 2023 reeds in r.o. 4.6 besproken. Uit het door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] in het geding gebrachte overzicht van betalingen en het door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in het geding gebrachte betaalbewijs (producties 7) blijkt dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] na de toelating tot de schuldsaneringsregeling de huur van mei 2023 (3 dagen), december 2023 (11 dagen) en januari 2024 (11 dagen) te laat heeft betaald. Niet blijkt dat [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] op deze tekortkomingen heeft gewezen. Zo heeft [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] alleen een Whatsapp-bericht van 18 maart 2024 overgelegd (productie 8 van de inleidende dagvaarding), maar dit betrof het in het geheel niet betalen van de huur van maart 2024. Deze maand is reeds als volledig niet betaalde maand meegenomen in r.o. 4.7. [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft geen berichten overgelegd waaruit blijkt dat zij [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] heeft aangesproken op de te late betalingen. Hiervan uitgaande zijn de openstaande maanden maart en april 2024 samen met de achterstallige huurverhoging van € 222,46 te gering om ontbinding van de huurovereenkomst, gevolgd door een ontruiming van het gehuurde, te rechtvaardigen. In zoverre is het verzet gegrond.
Eindafrekening energie
4.9.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] vordert betaling van de eindafrekening van de perioden 2021/2022 en 2022/2023. Zoals reeds in r.o. 4.4. overwogen vallen alle vorderingen tot 11 april 2023 in de schuldsaneringsregeling. Daarbij gaat het om vorderingen die hun oorsprong hebben in de periode voor de toepassing van de schuldsanering (11 april 2023). De opeisbaarheid speelt daarin, zoals overwogen in r.o. 4.4. geen rol. Daaruit volgt dat de eindafrekening van 2021/2022 van € 3.737,44 volledig in de schuldsaneringsregeling valt en de eindafrekening van 2022/2023 van € 6.624,04 gedeeltelijk, namelijk tot 11 april 2023, in de schuldsaneringsregeling valt. Gelet daarop zal de vordering tot betaling van de eindafrekeningen van 2021 tot 11 april 2023 worden afgewezen.
4.10.
Uit de door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] overgelegde eindafrekening valt niet op te maken wat het door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] verschuldigde bedrag zou zijn over de periode van 11 april 2023 tot en met
30 juni 2023. Bovendien worden op deze eindafrekening ook andere kosten opgevoerd dan enkel voor het gebruik van warmte, gas en vastrecht. Op grond van bijlage 2 van de huurovereenkomst ontbreekt hiervoor elke grond. Dat partijen ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst zouden hebben bedoeld dat alle gebruikerslasten voor rekening van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] zouden komen, zoals [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] stelt, kan hieruit niet worden opgemaakt en is gemotiveerd door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] betwist. [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] is [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] wel het verbruik van gas en warmte, inclusief vastrecht, verschuldigd over de periode 11 april 2023 tot en met 30 juni 2023, maar het daarmee corresponderende bedrag is niet door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] inzichtelijk gemaakt. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.11.
Het verstekvonnis zal op grond van het voorgaande worden vernietigd. De vorderingen van [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] zullen worden afgewezen, behoudens het toewijsbare deel van de vordering van € 222,46.
Rente
4.12.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over de huur van maart en april 2024 en over de huurverhoging van € 222,46 vanaf datum verzuim, nu onbetwist is dat deze betalingen bij vooruitbetaling zijn verschuldigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] op 19 maart 2024 een sommatiebrief gezonden voor de betaling van de eindafrekeningen van 2021/2022 en 2022/2023. Enkel voor deze vordering heeft zij de buitengerechtelijke incassokosten aangekondigd. Voor de huur van maart en april 2024 en de huurverhoging vanaf juli 2023 ontbreekt een dergelijke sommatiebrief. Nu de vordering van de eindafrekeningen zal worden afgewezen, wordt ook de daaraan gekoppelde nevenvordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure veroordeeld. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in eerste instantie niet is verschenen. Omdat [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] in verzet worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
Uitvoerbaar bij voorraad
4.15.
[oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft verzocht dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] heeft zich hiertegen verzet. De kantonrechter kan, als dit wordt gevorderd, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit (artikel 233 lid 1 Rv). De wet en de aard van de zaak verzetten zich niet tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] heeft belang bij de uitvoerbaarverklaring, aangezien het vonnis ziet op betaling van een geldsom (Hoge Raad 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602). De door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] aangevoerde argumenten hebben betrekking op de verstrekkende gevolgen van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Nu deze vorderingen worden afgewezen en alleen een vordering zal worden toegewezen tot betaling van een geldsom, zal de door [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het door de kantonrechter op 5 juni 2024 onder zaaknummer 11101328 CV EXPL 24-2405 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] om aan [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 1.836,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang vanaf datum verzuim tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] tot op heden begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure tot op heden begroot op € 947,00, betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [oorspronkelijk eiser, gedaagde in verzet] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis voor onderdeel 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6.
verstaat dat reeds door [oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet] na dagvaarding verrichte betalingen conform het bepaalde in artikel 6:44 BW in mindering worden gebracht op het totaal van de veroordelingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
VC