In deze zaak vordert eiser, een ex-echtgenoot, betaling van een bedrag van € 11.346,00 van gedaagde, zijn ex-echtgenote, op basis van een regresvordering die voortvloeit uit hun echtscheidingsconvenant. De procedure begon met een dagvaarding op 24 maart 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 juni 2025. De partijen zijn ex-echtgenoten die in 2011 zijn gescheiden, waarbij in het echtscheidingsconvenant afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de restschuld van hun voormalige echtelijke woning. Eiser heeft meer afgelost op de hypothecaire lening dan gedaagde, wat aanleiding geeft tot de vordering. Gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met het argument dat de regresvordering is verjaard en dat er sprake is van verrekening met andere vorderingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de regresvordering niet is verjaard en dat de vordering van eiser toewijsbaar is, omdat hij meer heeft afgelost dan zijn aandeel in de schuld. De kantonrechter heeft de vordering tot wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, maar heeft de proceskosten gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 13 augustus 2025.