ECLI:NL:RBLIM:2025:7951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11421922/CV 24-6370
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderscheid naar leeftijd in Sociaal Plan gerechtvaardigd volgens WGBLA

In deze zaak vorderen eisers, werknemers van VDL NEDCAR B.V., een verklaring voor recht dat de ouderenregeling in het Sociaal Plan een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid maakt in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBLA). Eisers stellen dat zij een lagere ontslagvergoeding hebben ontvangen dan jongere werknemers, omdat de ouderenregeling hen benadeelt. VDL NEDCAR B.V. voert verweer en stelt dat het onderscheid gerechtvaardigd is, omdat het ouderen beschermt tegen inkomensachteruitgang. De kantonrechter oordeelt dat de ouderenregeling objectief gerechtvaardigd is, omdat deze voorkomt dat oudere werknemers een hoger inkomen ontvangen dan zij bij voortduren van het dienstverband zouden hebben gehad. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11421922 \ CV EXPL 24-6370
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Sittard-Geleen,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente Echt-Susteren,
eisers,
gemachtigde: mr. H.P. Mannens,
tegen
VDL NEDCAR B.V.,
gevestigd te Born, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde,
hierna te noemen: VDL,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de ter zitting door mr. Mannens in het geding gebrachte akte tot eiswijziging
- de spreekaantekeningen van mr. drs. Mauer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is van 20 november 1978 tot en met 1 december 2023 bij VDL in dienst geweest. Hij was laatstelijk werkzaam als Production Support FAS/MLC.
2.2.
[eiser sub 2] is van 19 maart 1984 tot en met 1 december 2023 bij VDL in dienst geweest. Hij heeft in eerste instantie van 19 maart 1984 tot en met 4 februari 1986 via het uitzendbureau Start bij Volvocar gewerkt, een van de rechtsvoorgangers van VDL.
[eiser sub 2] was laatstelijk werkzaam in de functie van Production Support 4.
2.3.
VDL hield zich onder meer bezig met de productie van personenauto’s. Vanaf augustus 2017 produceerde zij personenauto’s voor BMW. Medio oktober 2021 heeft BMW besloten de productie van haar personenauto’s bij VDL te staken. BMW maakte met VDL de afspraak dat de productie van personenauto’s bij VDL per november 2023 verlaagd zou worden en per 1 maart 2024 geheel zou stoppen. BMW was op dat moment de enige opdrachtgever van VDL.
2.4.
VDL heeft geen nieuwe opdrachtgever kunnen vinden, wat heeft geleid tot collectieve ontslagen van haar werknemers. VDL kwam met de vakorganisaties FNV Metaal, De Unie en CNC Vakmensen op 19 maart 2021 een sociaal plan overeen met een looptijd van 2 december 2020 tot en met 31 maart 2024.
Op 6 juli 2023 is een vernieuwd sociaal plan tot stand gekomen met een looptijd van 15 juni 2023 tot en met 31 december 2024.
2.5.
In hoofdstuk 9 van het Sociaal Plan is een Vrijwillige vertrekregeling opgenomen. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
‘(…)
9.2
Werkgever wijst functies aan: Werkgever wijst op enig moment tijdens de duur van deze overeenkomst functiegroepen of functies aan, waarbinnen de vrijwillige vertrekregeling van toepassing is. (…)
9.3
Schriftelijk verzoek werknemer: De werknemer, die gebruik wenst te maken van deze regeling, dient daartoe een schriftelijk verzoek in bij werkgever. Werkgever besluit schriftelijk en gemotiveerd.
9.4
Beëindigingsovereenkomst bij vrijwillig vertrek: met de werknemer die gebruik maakt van deze regeling, wordt een beëindigingsovereenkomst gesloten, op basis waarvan de arbeidsovereenkomst op korte termijn eindigt, ten hoogste rekening houdend met de geldende opzegtermijn, te rekenen vanaf de datum van indiening van het verzoek.
9.5
Geen aanspraak op andere voorzieningen: De werknemer die gebruik maakt van deze regeling heeft buiten de ontslagvergoeding als bedoeld in hoofdstukken 5 en 6 geen aanspraak op de overige voorzieningen van dit Sociaal Plan.
(…)’
(bijlage 5 dagvaarding)
2.6.
Op 12 juli 2023 ontvingen eisers een mail van VDL met de mededeling dat zij gebruik konden maken van de Vrijwillige vertrekregeling. Op 28 juli 2023 hebben eisers beiden een vaststellingsovereenkomst getekend, waarbij onder meer is afgesproken dat het dienstverband met ingang van 1 december 2023 wordt beëindigd.
2.7.
De vaststellingsovereenkomst bevat een beëindigingsvergoeding die in de plaats treedt van de transitievergoeding. Aan [eiser sub 1] is een ontslagvergoeding van
€ 69.001,00 bruto uitgekeerd. Aan [eiser sub 2] een ontslagvergoeding van € 76.133,00 bruto.
2.8.
In hoofdstuk 5 van het Sociaal Plan staat vermeld hoe de ontslagvergoeding moet worden berekend. De wettelijke transitievergoeding geldt als uitgangspunt, en wordt vervolgens vermenigvuldigd met een bepaalde correctiefactor, waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal dienstjaren, de zogenaamde ‘standaardberekening’.
Echter, voor de werknemer met een leeftijd die maximaal 4 jaar voor zijn AOW-gerechtigde leeftijd ligt, geldt een andere berekening van de ontslagvergoeding. Daarover is in hoofdstuk 5 het volgende bepaald:
‘Voor de werknemer met een leeftijd die maximaal 4 jaar voor zijn AOW-gerechtigde leeftijd ligt, wordt de eenmalig uit te keren vergoeding berekend door het verschil te nemen tussen de WW (of buitenlandse werkloosheidsuitkering) plus de PAWW aanspraken en/of een eventuele buitenlandse pensioenuitkering en/of IOW-uitkering aan de ene kant, en 100% van het bruto loon in de periode tot de pensioendatum (= Nederlandse AOW-leeftijd) aan de andere kant, vermeerderd met de werkgeversbijdrage voor de tot de pensioendatum (= Nederlandse AOW-leeftijd) resterende pensioenpremies. Als deze berekening een hogere uitkomst geeft dan de hiervoor aangegeven berekening op basis van de ontslagvergoeding, geldt in dat geval de standaardberekening. Mocht achteraf blijken dat een grensarbeider door de toepassing van de wetgeving van zijn woonland en zijn Nederlandse AOW-gerechtigde leeftijd een inkomensgat heeft, deze door VDL Nedcar gecompenseerd zal worden. Mocht de IOW wet- en regelgeving worden aangepast, dan treden partijen in overleg over een passende oplossing gericht op het behoud van een inkomensniveau van 100% bruto;
Medewerkers die onder deze aanvullingsregeling vallen, hebben recht op een tekenbonus van EUR 2.500 bruto, bij het definitief akkoord gaan met de vso. Deze bonus wordt uitbetaald bij einde dienstverband.’
(bijlage 5 dagvaarding)
2.9.
VDL heeft de ontslagvergoedingen die zij aan eisers heeft uitgekeerd berekend op basis van bovenstaande afwijkende regeling, verder te noemen ‘ouderenregeling’.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis:
Primair:
I. Te verklaren voor recht dat de ouderenregeling die vermeld staat in het Sociaal Plan onder punt 5.3 dan wel 5.4 een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid heeft gemaakt en in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd conform artikel 13 WGBLA waardoor de ouderenregeling in zijn geheel nietig dient te worden verklaard en waarbij de ontslagvergoeding op grond van de gedwongen vertrekregeling van toepassing dient te worden verklaard;
II. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 2] te betalen het tekort aan de ontslagvergoeding van € 87.982,00 dat is gebaseerd op de bepalingen 5.1 tot en met 5.3 van het Sociaal Plan (zonder de ouderenregeling), te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.654,82 en met de wettelijke rente over beide bedragen;
III. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 1] te betalen het tekort aan de ontslagvergoeding van bruto € 110.449,56 dat is gebaseerd op de bepalingen 5.1 tot en met 5.3 van het Sociaal Plan (zonder de ouderenregeling), te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.879,50 en met de wettelijke rente over beide bedragen;
Subsidiair:
I. Te verklaren voor recht dat de ouderenregeling die vermeld staat in het Sociaal Plan onder punt 5.3 dan wel 5.4 deels een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid heeft gemaakt die in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd conform artikel 13 WGBLA en daarom deels nietig dient te worden verklaard wat betreft de volledige aftrek van de WW-uitkering en de private PAWW-uitkering met uitsluiting van de pensioenpremie;
II. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 2] te betalen het tekort van de ontslagvergoeding inzake het loon tot aan zijn AOW zonder dat de WW-uitkering en de PAWW-uitkering is afgetrokken van € 75.519,20 bruto, aan pensioenpremie € 16.647,91 netto, te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.696,68 en met de wettelijke rente over alle bedragen;
III. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 1] te betalen het tekort van de ontslagvergoeding inzake het loon tot aan zijn AOW zonder dat de WW-uitkering en de PAWW-uitkering is afgetrokken van € 73.926,25 bruto, aan pensioenpremie € 15.927,25 netto, te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.673,54 en met de wettelijke rente over alle bedragen;
Meer subsidiair:
I. Te verklaren voor recht dat de ouderenregeling die vermeld staat in het Sociaal Plan onder punt 5.3 dan wel 5.4 deels een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid heeft gemaakt die in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd conform artikel 13 WGBLA en daarom deels nietig dient te worden verklaard wat betreft de berekening van de uit te keren ontslagvergoeding met uitsluiting van de pensioenpremie;
II. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 2] te betalen het tekort aan de ontslagvergoeding van de VVR-regeling die ook voor alle andere werknemers geldt die niet onder de ouderenregeling vallen van € 31.567,60 bruto, aan pensioenpremie € 16.647,91 netto, te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.215,51 en met de wettelijke rente over alle bedragen;
III. VDL te veroordelen om aan [eiser sub 1] te betalen het tekort aan de ontslagvergoeding van de VVR-regeling die ook voor alle andere werknemers geldt die niet onder de ouderenregeling vallen van € 51.442,03 bruto, te vermeerderen met incassokosten ten bedrage van € 1.448,39 en met de wettelijke rente over beide bedragen;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
I. VDL te veroordelen om aan eisers te betalen de proceskosten en de nakosten van deze procedure.
3.2.
VDL voert verweer. VDL concludeert tot nietigverklaring van de dagvaarding,
niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisers leggen - kort samengevat - aan hun vorderingen ten grondslag dat zij op grond van hun leeftijd op een nadeligere wijze behandeld zijn dan de groep werknemers die buiten de periode van 4 jaar voor hun AOW-gerechtigde leeftijd vallen. Eisers hebben namelijk een lagere ontslagvergoeding ontvangen dan de jongere werknemers, gelet op het aantal dienstjaren. In het Sociaal Plan is een verboden onderscheid naar leeftijd gemaakt voor oudere werknemers wier leeftijd 4 jaar of minder van de AOW-gerechtigde leeftijd is verwijderd, waardoor deze ouderenregeling primair op grond van artikel 13 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA) nietig is dan wel subsidiair en meer subsidiair deels nietig is.
4.2.
VDL betwist dat er in het Sociaal Plan onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt. Mocht daar wel sprake van zijn, dan is dit onderscheid gerechtvaardigd. VDL stelt bovendien dat in de vaststellingsovereenkomst die zij met eisers heeft gesloten, steeds finale kwijting is overeengekomen. Alleen al om deze reden liggen de vorderingen van eisers voor afwijzing gereed.
Het toetsingskader en de beoordelingsruimte
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Richtlijn 2000/78/EG (hierna: de Richtlijn) beoogt een algemeen kader te scheppen om voor eenieder gelijke behandeling in arbeid en beroep te waarborgen door een effectieve bescherming te bieden tegen discriminatie op een van de in art. 1 van de Richtlijn genoemde gronden, waaronder leeftijd. De Richtlijn is in Nederland wat betreft leeftijdsonderscheid geïmplementeerd met de WGBLA.
4.4.
Artikel 3 sub e WGBLA verbiedt het maken van onderscheid naar leeftijd bij het hanteren van arbeidsvoorwaarden. Artikel 7 lid 1, aanhef en onder c, WGBLA bepaalt dat het verbod op onderscheid naar leeftijd niet geldt indien het onderscheid objectief is gerechtvaardigd. Dat is het geval als:
met het onderscheid een legitiem doel wordt nagestreefd;
de middelen voor het bereiken van dat doel passend zijn; en
de middelen voor het bereiken van dat doel noodzakelijk zijn.
4.5.
Bij de beoordeling van een en ander geldt dat de sociale partners over een ruime beoordelingsmarge beschikken bij de beslissing welke van meerdere doelstellingen van sociaal en werkgelegenheidsbeleid zij specifiek willen nastreven, en bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Indien de maatregel het resultaat is van een overeenkomst die tot stand is gekomen door onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de werknemers en de vertegenwoordigers van de werkgevers, die aldus hun recht op collectieve onderhandelingen - dat is erkend als een grondrecht - hebben uitgeoefend, is het aan de sociale partners overgelaten om een evenwicht te bepalen tussen hun respectieve belangen.
Nu in dit geval sprake is van een regeling die tot stand gekomen is na uitvoerige onderhandelingen tussen werkgever en vakorganisaties dient de kantonrechter de gemaakte keuzes met terughoudendheid te beoordelen.
Is sprake van onderscheid
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de ouderenregeling zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van het Sociaal Plan onderscheid naar leeftijd maakt. Uitsluitend werknemers die een leeftijd hebben die maakt dat zij 4 jaar of korter voor hun AOW-gerechtigde leeftijd staan, kunnen te maken krijgen met een aftopping van hun ontslagvergoeding, namelijk wanneer de vergoeding conform de standaardberekening hoger uitvalt dan de vergoeding conform de ouderenregeling. Voor werknemers die langer dan 4 jaar voor hun AOW-gerechtigde leeftijd zitten, geldt deze aftopping niet.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of dit onderscheid naar leeftijd objectief is gerechtvaardigd.
Is dat onderscheid objectief gerechtvaardigd.
Legitiem doel
4.7.
Bij de toets van de objectieve rechtvaardiging wordt het doel dat aan een sociaal plan, en in het bijzonder aan het leeftijdsonderscheid in het sociaal plan ten grondslag ligt, als uitgangspunt genomen. Dit doel dient legitiem te zijn.
4.8.
Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een legitiem doel. Er zijn immers geen beperkte financiële middelen nu uit de jaarrekening 2023 blijkt dat VDL alle uitgaven inzake de reorganisatie kan opvangen en geen beroep hoeft te doen op externe financiering. Omdat er geen legitiem doel is kan niet worden beargumenteerd dat er anders geen sprake zou zijn van een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de beschikbare gelden. Er zijn werknemers die onder de standaardregeling vallen en die veel hogere ontslagvergoedingen hebben meegekregen. Op grond daarvan is er geen eerlijke en rechtvaardige verdeling van de middelen.
4.9.
VDL heeft aangevoerd dat zij de groep werknemers die valt onder de ouderenregeling heeft willen beschermen tegen een inkomensachteruitgang tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het betreft oudere werknemers met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Deze werknemers hebben vaak tientallen jaren gewerkt bij VDL (of haar rechtsvoorgangsters) zonder diploma’s of breder inzetbare vaardigheden en hebben een hoger inkomen dan hun diploma’s en ervaring op de arbeidsmarkt rechtvaardigen. Zouden deze werknemers nog moeten solliciteren, dan zijn hun kansen klein en dreigt een aanzienlijke inkomensdaling en verlies aan pensioenopbouw. Juist voor deze groep heeft VDL met de vakbonden een regeling getroffen die hen beschermt door hun inkomen tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op het laatste niveau uit hun dienstverband zeker te stellen.
Anderzijds is er echter geen rechtvaardiging voor de omstandigheid dat deze werknemers als gevolg van hun ontslag over de periode tot hun pensioen een (aanzienlijk) hoger inkomen zouden verwerven dan zij verworven zouden hebben als de arbeidsovereenkomst tot de pensioendatum zou zijn doorgelopen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat in het rekening houden met de minder goede positie van ouderen op de arbeidsmarkt, een legitiem doel voor leeftijdsonderscheid is gelegen. Dit standpunt vindt steun in de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG, in de Nederlandse rechtspraak en in de oordelenlijn van de Commissie Gelijke Behandeling.
Bij de beoordeling van dit doel wordt de kwetsbare arbeidsmarktpositie in beginsel als feit van algemene bekendheid aangenomen.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat de eenmalig uit te keren vergoeding op basis van de ouderenregeling het loon van de oudere werknemers aanvult tot 100% vanaf de ontslagdatum tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Eiseres hebben niet ontkend dat dat ook voor hen geldt.
Wanneer ervoor gekozen zou zijn om aan alle werknemers een vergoeding volgens de standaardberekening toe te kennen, staat bovendien vast dat dit ertoe zou hebben geleid dat een groot aantal oudere werknemers een hoger inkomen zou hebben gekregen dan zij bij voortduren van het dienstverband tot hun pensioengerechtigde leeftijd zouden hebben genoten. Eisers erkennen dat dit ook voor hen geldt en met name de insteek voor het voeren van deze procedure is.
4.12
Het is echter een algemeen aanvaard uitgangspunt dat een ontslagregeling niet is bedoeld om werknemers een hoger inkomen te bezorgen dan zij bij voortduren van het dienstverband zouden hebben genoten. De vraag of VDL eventueel over de middelen beschikt om eisers in aanmerking te laten komen voor de standaardregeling is dan ook voor de beoordeling niet relevant. Deze regeling stelt eisers per saldo in dezelfde (inkomens) positie als zij zouden hebben verkeerd bij voortduren van het dienstverband, en dat is beslissend. Daarmee is ook de aftopping als gevolg van toepassing van de ouderenregeling naar het oordeel van de kantonrechter een legitiem doel.
Passendheid en noodzakelijkheid
4.13.
De kantonrechter dient ten aanzien van de passendheid van de ouderenregeling te beoordelen of deze regeling niet kennelijk ongeschikt is voor het bereiken van de legitieme doelen die daarmee worden nagestreefd. Ten aanzien van de noodzakelijkheid van de regeling is bepalend of zij op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van de daardoor benadeelden, waarbij de regeling in zijn context moet worden geplaatst.
4.14.
Eisers stellen dat er geen sprake is van een gunstige maatregel omdat de ouderen na het einde van de arbeidsovereenkomst niet het volledige loon van VDL krijgen doorbetaald tot aan hun AOW-gerechtigde leeftijd, dan wel dat zij zonder verlies van inkomen direct met pensioen hadden kunnen gaan. Eisers ontvangen namelijk een lager brutobedrag omdat de volledige WW-uitkering en de private PAWW-uitkering is afgetrokken van het loon dat zij bij VDL zouden hebben kunnen verdienen tot aan hun AOW-gerechtigde leeftijd. Ouderen worden na het ontslag, nadat zij een lagere ontslagvergoeding hebben ontvangen, op een ongelijke wijze behandeld dan de jongeren die gebruik kunnen maken van de standaardregeling omdat ook de ouderen bij de ouderenregeling aanspraak moeten maken op een WW-uitkering (inclusief de PAWW-uitkering). Ook moeten alle ouderen solliciteren om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering (inclusief de PAWW-uitkering). De ouderen hebben dus met een veel lagere ontslagvergoeding dezelfde verplichtingen die ook alle andere jongere werknemers hebben die zijn vertrokken. Eisers betwisten dan ook dat de ouderenregeling passend is.
4.15.
VDL heeft aangevoerd dat de ouderenregeling passend is nu deze er voor zorgt dat de oudere werknemers, zoals eisers, een financieel vangnet hebben, dat hen per saldo op hetzelfde inkomensniveau brengt dan waarvan sprake zou zijn geweest bij voortduren van het dienstverband, zonder onredelijke bevoordeling. Wanneer de middelen niet op deze manier werden verdeeld, zou er een onevenredig groot gedeelte van de beschikbare middelen terechtkomen bij oudere werknemers. Het is om die reden ook niet meer dan redelijk dat rekening wordt gehouden met de PAWW-uitkering en de WW-uitkering.
Daarnaast is de ouderenregeling volgens VDL een noodzakelijk middel. De regeling voorkomt dat de oudere werknemers een inkomensachteruitgang ervaren. De compensatie is proportioneel en afgestemd op de specifieke positie van deze groep, zonder dat zij hierdoor worden benadeeld. Vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd kan deze groep immers aanspraak maken op een AOW-uitkering en aan aanvullende pensioenuitkering. Anderzijds is de regeling ook noodzakelijk om ongerechtvaardigde bevoordeling te voorkomen.
4.16.
Zoals hiervoor al werd overwogen wordt op basis van de ouderenregeling het loon van de oudere werknemers aangevuld tot 100% vanaf de ontslagdatum tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Eiseres hebben niet ontkend dat dat ook voor hen geldt. Daarmee staat vast dat van een passende regeling sprake is.
4.17.
Eveneens is hiervoor al overwogen dat wanneer ervoor gekozen zou zijn om aan alle werknemers een vergoeding volgens de standaardberekening toe te kennen dit ertoe zou hebben geleid dat een groot aantal oudere werknemers een hoger inkomen zou hebben gekregen dan zij bij voortduren van het dienstverband tot hun pensioengerechtigde leeftijd zou hebben genoten. Daarvoor bestaat geen redelijk argument. Dat onderstreept de noodzakelijkheid van de ouderenregeling. Van benadeling is daarbij geen sprake, zeker niet in excessieve zin.
Conclusie en kosten
4.18.
De kantonrechter komt tot het eindoordeel dat het in het Sociaal Plan gemaakte leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is en er geen sprake is van een verboden onderscheid naar leeftijd als bedoeld in de WGBLA, ook niet deels. Dit betekent dat de vorderingen van eisers zullen worden afgewezen.
4.19.
De stelling van VDL dat partijen in de vaststellingsovereenkomsten finale kwijting zijn overeengekomen en dat reeds daarom de vorderingen moeten worden afgewezen, kan daarom in het midden blijven.
4.20.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VDL worden begroot op:
- salaris gemachtigde
2.174,00
(2 punten × € 1.087,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.309,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van eisers af,
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 2.309,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt eisers hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
em