ECLI:NL:RBLIM:2025:7694

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
03/017106-25
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting aan voertuigen met bijzondere aandacht voor de psychische toestand van de verdachte

Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting aan voertuigen. De verdachte, geboren in 2006, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.A. Remport Urban. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 juli 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de feiten, die de verdachte ook heeft bekend. De tenlastelegging omvatte drie feiten van brandstichting, gepleegd op 15 en 16 januari 2025, waarbij gevaar voor goederen is ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege psychische problemen, waaronder ADHD en pyromanie, zoals vastgesteld door een GZ-psycholoog. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 152 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/017106-25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.A. Remport Urban, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 juli 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet op de terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 15 januari 2025 brand heeft gesticht aan een voertuig waardoor gevaar voor goederen is ontstaan;
Feit 2:op 16 januari 2025 heeft geprobeerd brand te stichten aan een voertuig waardoor gevaar voor goederen is ontstaan;
Feit 3:op 16 januari 2025 brand heeft gesticht aan een voertuig waardoor gevaar voor goederen is ontstaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft deze feiten bekend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, aangezien de verdachte de feiten heeft bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangezien de verdachte de tenlastegelegde feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
T.a.v. feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van 15 januari 2025 van [aangever 1] ; [2]
- het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken 1] ) van 16 januari 2025; [3]
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2025;
T.a.v. feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van 16 januari 2025 van [aangever 2] ; [4]
- het proces-verbaal van bevindingen van 28 januari 2025; [5]
- het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken 2] ) van 16 januari 2025; [6]
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2025;
T.a.v. feit 3:
- het proces-verbaal van aangifte van 16 januari 2025 van [aangever 3] ; [7]
- het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken 3] ) van 20 januari 2025; [8]
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2025.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 15 januari 2025 te Geleen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof (die over/tegen een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid) en/of door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto (merk Volkswagen, kenteken: [kenteken 1] ) gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een aan de openbare weg, te weten de Teniersstraat , geparkeerde auto, te duchten was;
T.a.v. feit 2:
op 16 januari 2025 te Geleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een op de openbare weg, te weten de Gerardusstraat , geparkeerde auto te duchten was, open vuur in aanraking heeft gebracht met een brand versnellende vloeistof (die over een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 3:
op 16 januari 2025 te Geleen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof (die over/tegen een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid) en/of open vuur in aanraking te brengen met een personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto (merk Volkswagen, kenteken: [kenteken 3] ) gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor aan de openbare weg, te weten de Minister Ruysstraat , geparkeerde auto's te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 en feit 3:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
T.a.v. feit 2:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, opgemaakt op 11 april 2025 door [naam arts] , GZ-psycholoog. De deskundige heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van ADHD, met een gecombineerd beeld, waardoor er sprake is van aandachts- en concentratieproblemen en problemen in de zelfregulatie. Ook is sprake van pyromanie, hetgeen zich uit in een niet adequate interesse in brandstichting en het ervaren van een drang dan wel spanning voorafgaand aan het plegen van brandstichtingen en het ervaren van opluchting bij het plegen van brandstichtingen. De problematiek en stoornis van de verdachte waren aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten en hebben zijn delictgedrag in belangrijke mate beïnvloed. Om die reden adviseert de deskundige om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank ziet geen redenen om de conclusies van de deskundige in twijfel te trekken. Zij volgt deze dan ook, almede het advies dat de tenlastegelegde feiten de verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Dit betekent dat de verdachte strafbaar is. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte niet gestraft kan worden voor zijn daden.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het advies van de reclassering, het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 212 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de voorwaarden te worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor wat betreft de strafmodaliteit en de strafmaat verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, opdat de verdachte een stok achter de deur heeft en de behandeling waarvoor de verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis is aangemeld, kan worden voortgezet. Voor de voortzetting van de behandeling is het van belang dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, aangezien de verdachte in deze regio niet behandeld kan worden voor zijn stoornis als het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Bij de strafmaat moet wel rekening worden gehouden met het gegeven dat – volgens de psycholoog en de reclassering – eigenlijk het jeugdstrafrecht passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen en een poging daartoe.
Brandstichting is een bijzonder gevaarzettend feit, waarbij gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel grote vormen aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Dit geldt temeer voor brandstichtingen aan auto’s, waarvan algemeen bekend is dat zich daarin brandgevaarlijke stoffen bevinden. Dat de schade relatief beperkt is gebleven, komt niet door de verdachte, maar is louter te danken aan het snelle optreden van de brandweer. Ook los van de schade voor de slachtoffers kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder. Het betreft dan ook zeer ernstige feiten, waarvoor in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De verdachte is evenwel jong en heeft nog een heel leven voor zich én is gediagnosticeerd met onder meer pyromanie, waarvoor een behandeling noodzakelijk is. Ter terechtzitting heeft hij te kennen gegeven positief te zijn over de toekomst en heeft hij laten weten te willen gaan studeren en een gelukkig leven te leiden. Het plegen van strafbare feiten past daar volgens hemzelf, en ook volgens de rechtbank, niet bij.
Van belang is voorts hetgeen uit het hiervoor onder 5 genoemde psychologisch rapport en het rapport van de reclassering van 16 juli 2025 blijkt. Mede gelet op de gediagnosticeerde pyromanie dient behandeling plaats te vinden bij FPP De Rooyse Wissel, waarvoor de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds is aangemeld en waarvoor hij op korte termijn een intakegesprek zal hebben. Voor deze behandeling is het van belang dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, omdat alleen in dat kader de verdachte kan worden toegeleid naar een passend forensisch kader. Hoewel de verdachte meerderjarig is, komt hij jonger over dan zijn leeftijd en lijkt hij in hoge mate ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. In beginsel zou toepassing van het jeugdstrafrecht dan ook meer passend zijn, maar nu de beoogde behandeling niet in dat kader kan plaatsvinden, heeft het volwassenenstrafrecht de voorkeur. De rechtbank zal dit advies overnemen en het volwassenenstrafrecht toepassen, maar zal in de strafmaat rekening houden met deze door de reclassering benoemde omstandigheden. Ook zal de rechtbank ermee rekening houden dat de feiten de verdachte (slechts) in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende legt de rechtbank een gevangenisstraf op voor de duur van 300 dagen, waarvan 152 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de voorwaarden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank wijkt met deze strafhoogte af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte en het gegeven dat het jeugdstrafrecht in beginsel meer aangewezen is dan het volwassenenstrafrecht, zwaarder laat meewegen. Dat de juiste behandeling voor de verdachte alleen in het kader van het volwassenenstrafrecht kan worden voortgezet, dient niet ten nadele van hem te komen. Om die reden legt de rechtbank een lagere gevangenisstaf op en zoekt zij wat betreft de proeftijd aansluiting bij de maximale proeftijd voor jeugdigen, die twee jaren bedraagt.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van de verdachte niet meer aanwezig is. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt daarom opgeheven.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.489,99 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit een bedrag van € 1.900,- voor schade aan het voertuig en € 589,99 voor schade aan goederen die in het voertuig aanwezig waren. De benadeelde heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot het gevorderde bedrag van
€ 1.900,- voor schade aan het voertuig wegens het ontbreken van enige onderbouwing. Niet kan worden vastgesteld wat de exacte schade is geweest en/of wat de dagwaarde van het voertuig was. Het gevorderde bedrag voor schade aan de goederen in het voertuig kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 1.900,- voor schade aan het voertuig wegens het ontbreken van enige onderbouwing. Het gevorderde bedrag voor schade aan de goederen in het voertuig dient te worden toegewezen tot een bedrag van ten hoogste € 250,-.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Door de benadeelde partij zijn bedragen ingevuld op het schade onderbouwingsformulier, maar niet is onderbouwd wat de waarde van het voertuig en de goederen was of hoe oud het voertuig en de goederen waren. Verder onderzoek hiernaar levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
Meldplicht
De veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland (Heerderweg 25 te Maastricht, tel nr. 088-8041502). De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De veroordeelde laat zich behandelen door FPP De Rooyse Wissel ambulant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
De veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adresgegevens verdachte] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De veroordeelde is reeds aangesloten op een elektronisch monitormiddel;
Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
Ambulante begeleiding
De veroordeelde werkt mee aan geboden ambulante begeleiding door de LEVANTOgroep, of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat nodig vindt. Deze begeleiding is reeds gestart;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] (t.a.v. feit 3)
  • bepaalt dat de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Voorlopige hechtenis

-
heft op hettegen verdachte verleende (geschorste)
bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.T.H.L. van de Bergh, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2025.
Buiten staat
Mr. Van de Bergh is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 15 januari 2025 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof (die over/tegen een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid) en/of door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto ten gevolge waarvan die personenauto (merk Volkswagen, kenteken: [kenteken 1] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer op/aan de openbare weg, te weten de Teniersstraat , en/of aangrenzende stra(a)t(en), geparkeerde auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 16 januari 2025 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer op/aan de openbare weg, te weten de Gerardusstraat en/of aangrenzende stra(a)t(en), geparkeerde auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was te duchten was, open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandversnellende vloeistof (die over/tegen een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid) en/of door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (merk Volkswagen, kenteken: [kenteken 2] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 16 januari 2025 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof (die over/tegen een personenauto is gesprenkeld/gegoten/gegooid) en/of door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto ten gevolge waarvan die personenauto (merk Volkswagen, kenteken: [kenteken 3] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer op/aan de openbare weg, te weten de Minister Ruysstraat , en/of aangrenzende stra(a)t(en), geparkeerde auto('s) te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie met proces-verbaalnummer PL2300-2025007978, gesloten op 16 maart 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 170.
2.Pagina 9 tot en met 12.
3.Pagina 104 tot en met 112.
4.Pagina 16 tot en met 18.
5.Pagina 39 tot en met 41.
6.Pagina 85 tot en met 96.
7.Pagina 19 tot en met 21.
8.Pagina 113 tot en met 116.