ECLI:NL:RBLIM:2025:7693

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/343124 HA RK 25-96
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in zaak over ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft verzoeker, de vader van minderjarige kinderen, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.J.M. van Mil, rechter in de rechtbank Limburg. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van de afwijzing van een verzoek tot uitstel van de behandeling van de hoofdzaak, waarin de Raad voor de Kinderbescherming om ondertoezichtstelling van de kinderen vroeg. Verzoeker had op 23 juni 2025 om uitstel gevraagd, maar de rechter heeft dit verzoek afgewezen. Verzoeker vreesde dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, wat hij onderbouwde met verschillende gronden, waaronder de schijn van partijdigheid door de nevenfuncties van de rechter en eerdere ervaringen met de rechtbank Limburg. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking uiteindelijk toegewezen, omdat de vrees van verzoeker objectief gerechtvaardigd werd geacht. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van verzoeker en dat de wijze van afwijzing van het uitstelverzoek de indruk wekte dat verzoeker niet op gelijke voet werd behandeld. De beslissing tot wraking werd genomen op 31 juli 2025.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 343124 HA RK 25-96
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op verzoek van
[verzoeker],
hierna: verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. A.J.M. van Mil, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 27 juni 2025 stond de behandeling gepland van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) om de minderjarige kinderen van verzoeker onder toezicht te stellen (bekend onder zaaknummer C/03/ 342186 JE RK 25-912, hierna: de hoofdzaak). Verzoeker is de vader van de minderjarigen.
1.2.
Verzoeker heeft op 23 juni 2025 verzocht om uitstel van de behandeling van de hoofdzaak. De rechter heeft dit verzoek afgewezen.
1.3.
Verzoeker heeft op 24 juni 2025 een schriftelijke reactie gestuurd op de afwijzing van het verzoek tot uitstel. De rechter heeft hier niet op gereageerd. Daarop heeft verzoeker de rechter gewraakt.
1.4.
De rechter heeft de wrakingskamer op 26 juni 2025 schriftelijk zijn reactie op dit verzoek tot wraking gegeven en daarin bericht dat hij niet berust in de wraking.
1.5.
Verzoeker heeft op 15 juli 2025 schriftelijk gereageerd op de reactie van de rechter.
1.6.
De meervoudige kamer heeft het verzoek vervolgens op 17 juli 2025 ter terechtzitting behandeld. Verzoeker is verschenen. De rechter is niet verschenen, zoals vooraf aangekondigd.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Verzoeker heeft op 15 juli 2025 het verzoek tot wraking aangevuld met twee extra gronden. Gelet op het bepaalde in artikel 37, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zal de wrakingskamer deze aanvullende gronden niet bij de beoordeling betrekken.
2.2.
Verzoeker heeft een verzoek tot wraking van de rechter ingediend op grond van de schijn van partijdigheid en belangenverstrengeling. Verzoeker voert aan dat de rechter door zijn houding, gedragingen en functies een zodanige schijn van vooringenomenheid en verwevenheid met het jeugdzorgnetwerk heeft opgeroepen dat sprake is van gerechtvaardigd wantrouwen in een eerlijke behandeling van de zaak. Het verzoek tot wraking berust op de volgende grondslagen.
2.2.1.
De rechter is sinds januari 2014 plaatsvervangend voorzitter van de klachtencommissie Via Jeugd/Icarus, welke instelling een centrale rol heeft binnen het gesloten jeugdzorgcircuit in Zuid-Limburg. Deze structurele verbondenheid met het jeugdbeschermingsveld roept de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid op. Ter onderbouwing heeft verzoeker een uitdraai van het LinkedIn-profiel van de rechter bijgevoegd.
2.2.2.
De rechter is tot 2022 werkzaam geweest als familierechtadvocaat en mediator. Gezien de beperkte juridische gemeenschap in Zuid-Limburg bestaat een reëel risico dat hij in die hoedanigheid eerder contact heeft gehad met bij deze zaak betrokken advocaten of instanties, waaronder de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak. De historische professionele verwevenheid met het regionale netwerk maakt een onbevooroordeelde beoordeling in hoofdzaak onaannemelijk.
2.2.3.
De rechter is of was actief als voorzitter van de medezeggenschapsraad van een basisschool en betrokken bij meerdere lokale organisaties in Zuid-Limburg. Verzoeker heeft concrete aanwijzingen dat sprake is van overlap tussen personen en instanties die in de procedure in de hoofdzaak een rol spelen en het lokale netwerk waarbinnen de rechter functioneert. In een kleine regio zoals Zuid-Limburg zijn deze verwevenheden niet te negeren.
2.2.4.
De functie van de rechter als plaatsvervangend voorzitter van de klachten-commissie bij Via Jeugd/Icarus is op geen enkele wijze kenbaar gemaakt in het openbare nevenfunctieregister van de rechtspraak. Het niet vermelden van deze nevenfunctie levert op zichzelf al een schending op van de transparantie- en meldplicht die voor rechters geldt.
2.2.5.
De rechter heeft het uitstelverzoek afgewezen met motieven die feitelijk onjuist zijn, onder andere over de verplichting tot rechtsbijstand, de toetsweek van de kinderen en de tijdige ontvangst van stukken. De toon van deze afwijzing was niet neutraal, onvolledig en zonder dat verzoeker op enige wijze werd gehoord. Hierdoor is het recht op hoor en wederhoor ex artikel 6 EVRM geschonden.
2.2.6.
Het optreden van de rechter sluit aan bij een bredere ervaring van verzoeker met de rechtbank Limburg, waarin sprake is van herhaaldelijk negeren van fundamentele rechten, het marginaliseren van vaderlijke inbreng en het kritiekloos volgen van de Raad en gecertificeerde instellingen (GI’s). De afwijzing van een juridisch degelijk onderbouwd uitstelverzoek zonder enige mogelijkheid tot verweer bevestigt dit patroon.
2.2.7.
Op 24 juni 2025 heeft verzoeker een (nader) inhoudelijk gemotiveerd verzoek tot uitstel van de zitting verstuurd. De rechter heeft hier in het geheel niet op gereageerd. Daarentegen heeft de rechter op 24 juni 2025 wel gereageerd op een informeel e-mailbericht van de minderjarige kinderen van verzoeker. De ongelijke behandeling in communicatie onderstreept de vooringenomen houding en het verschil in bejegening tussen verzoeker en andere procesdeelnemers. Dit bevestigt het objectief gerechtvaardigd vermoeden dat verzoeker als partij niet op gelijke voet wordt behandeld.
2.2.8.
Uit de afwijzing van het uitstelverzoek blijkt dat de rechter op eigen initiatief de website van de school van de minderjarige dochter van verzoeker heeft geraadpleegd om de verklaring over de toets- en projectweek te controleren. Deze handeling vond plaats buiten procespartijen om en zonder verzoeker de kans te geven daarop te reageren. Een dergelijke vorm van eigenstandig feitenonderzoek door een rechter is onverenigbaar met de vereiste rechterlijke onpartijdigheid, zeker wanneer de controle eenzijdig en selectief wordt toegepast. Het roept de objectief gerechtvaardigde indruk op dat verzoeker door de rechter niet wordt geloofd en systematisch wordt gewantrouwd.
2.2.9.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling werd op 27 mei 2025 ingediend door de Raad. Desondanks werd pas op of rond 23 juni 2025 aan verzoeker meegedeeld dat de zitting op 27 juni 2025 zou plaatsvinden. De rechter heeft het verzoek als spoedeisend behandeld, zonder feitelijke onderbouwing of verwijzing naar een acute crisissituatie. Deze vorm van selectieve spoedbehandeling, ten gunste van de Raad en ten koste van de voorbereidingstijd van verzoeker, wekt de schijn dat het proces onevenwichtig verloopt. Zeker omdat verzoeker constateert dat zijn eigen verzoeken en spoedeisende belangen in andere zaken bij dezelfde rechtbank geen prioriteit krijgen.
2.2.10.
De rechter heeft in zijn afwijzing van het uitstelverzoek ten onrechte gesteld dat verzoeker al sinds medio mei 2025 in het bezit zou zijn geweest van het rapport van de Raad. Verzoeker heeft dit rapport pas op 26 juni 2025 via het kantoor van zijn advocaat ontvangen. Verzoeker had reeds aan de rechtbank gemeld dat zijn advocaat met kennis van de rechtbank afwezig was en dat hij, zonder toegang tot stukken, niet in staat was een gedegen verweer voor te bereiden. De rechter heeft nagelaten te verifiëren of verzoeker daadwerkelijk toegang had tot het rapport en heeft aldus gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Deze gang van zaken ondermijnt verzoekers procespositie en versterkt de indruk dat procedurele snelheid zwaarder woog dan verzoekers fundamentele rechten als procespartij.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijk reactie allereerst opgemerkt dat het hem opvalt dat in het verzoek tot wraking taal- en alineagebruik en verwijzingen voorkomen die hij vaker in ChatGPT tegenkomt.
3.2.
De rechter geeft aan dat hij tot begin 2023 plaatsvervangend voorzitter van de klachtencommissie van Via Jeugd was. Toen hij rechter werd, heeft hij deze functie neergelegd en al zijn werkzaamheden voor ViaJeugd gestopt. Zijn LinkedIn-profiel is niet meer aangepast. Bovendien maakt het feit dat hij daar gewerkt zou hebben of zou werken niet dat hij partijdig is, omdat het in de hoofdzaak gaat over een ondertoezichtstelling en niet over een machtiging tot uithuisplaatsing of een gesloten jeugdhulpplaatsing.
3.3.
De rechter beaamt dat hij eerder scheidingsmediator en advocaat was. Meer dan vijftien jaar geleden heeft hij wel eens een zaak tegen de advocaat van de wederpartij gehad, maar hij heeft sindsdien nooit meer contact met haar gehad. Hij is niet bevriend met haar en heeft ook geen andere banden met haar. Ook in die zin is geen sprake van partijdigheid bij de rechter.
3.4.
De rechter stelt zich op het standpunt dat de tegenwerping dat hij verwevenheden heeft binnen Limburg omdat hij voorzitter was van een medezeggenschapsraad van een basisschool, niet geconcretiseerd en onjuist is.
3.5.
De rechter geeft aan dat het juist is dat de functie van plaatsvervangend voorzitter bij Via Jeugd niet vermeld is in het openbare nevenfunctieregister van de rechtbank. De rechter heeft deze functie niet meer sinds begin 2023 en hij is pas per 1 juli 2023 gestart als rechter in opleiding.
3.6.
De rechter stelt zich op het standpunt dat hij met aandacht heeft gekeken naar het uitstelverzoek en dat hij dit verzoek gemotiveerd heeft afgewezen.
3.7.
De rechter stelt zich op het standpunt dat het onderhavige verzoek tot wraking los dient te staan van eerdere ervaringen die verzoeker met de rechtbank Limburg heeft gehad, die overigens niet zijn geconcretiseerd.
3.8.
De rechter stelt zich op het standpunt dat hij zowel bij de minderjarige kinderen als bij verzoeker heeft gereageerd op de uitstelverzoeken. De rechter heeft niet meer gereageerd op de reactie van verzoeker op de afwijzing van het uitstelverzoek, omdat verzoeker niet heeft verzocht om de beslissing tot uitstel te herzien.
3.9.
Ten aanzien van het verwijt dat de rechter zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de activiteiten van verzoekers kinderen in de betreffende week, voert de rechter aan dat het hem verstandig leek om daar onderzoek naar te doen omdat verzoeker onduidelijk was over de precieze activiteiten van zijn kinderen. Aangezien verzoeker heeft verzuimd aan te geven wat zijn kinderen in die week precies moesten doen en hoeveel tijd dat kostte, was het uitstelverzoek te vaag en is daarom afgewezen.
3.10.
Ten aanzien van de stelling dat het verzoek tot ondertoezichtstelling door de rechter als spoedeisend is behandeld, zonder feitelijke onderbouwing of verwijzing naar een acute crisissituatie, stelt de rechter zich op het standpunt dat hem oneigenlijke spoed wordt verweten. Dit soort verzoeken komen normaliter binnen drie weken op zitting. Door personeelsgebrek kan dat later zijn of kan de uitnodiging later verzonden worden. De uitnodiging in de hoofdzaak was weliswaar laat, maar op tijd.
3.11.
Ten aanzien van de stelling dat verzoeker het rapport van de Raad pas op 26 juni 2025 heeft gezien, stelt de rechter zich op het standpunt dat de Raad het rapport al op 26 mei 2025 heeft opgemaakt en, naar hij aanneemt, op die dag heeft verstuurd naar de advocaat van verzoeker, in de zaak over omgang en gezag, waarin de advocaat verzoeker bijstaat. Kennelijk heeft de advocaat verzuimd het rapport eerder aan verzoeker te versturen. De advocaat heeft zich niet gesteld in de zaak over de ondertoezichtstelling en heeft ook niet verzocht om uitstel van de zitting. Bovendien zal de advocaat kantoorgenoten hebben die hem kunnen vervangen.

4.De beoordeling

Juridisch kader

4.1.
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking geldt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, of dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
Een processuele beslissing waarin een procesdeelnemer zich niet kan vinden, is op zichzelf geen grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen en te oordelen dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechter raakt. Ook de motivering van die beslissing wordt, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, in beginsel niet op juistheid of begrijpelijkheid beoordeeld door de wrakingskamer, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
Het oordeel van de wrakingskamer
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de kern van het verzoek tot wraking wordt gevormd door de afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek tot uitstel van de behandeling van de zaak over de ondertoezichtstelling ter zitting. Dit betreft een procesbeslissing die in beginsel geen grond vormt voor wraking.
4.5.
De wrakingskamer acht het verzoek tot wraking niettemin voor toewijzing vatbaar, omdat de door verzoeker gestelde, bij hem aanwezige vrees dat de rechter partijdig is, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer baseert dit oordeel op hetgeen haar is gebleken over de wijze van totstandkoming van de afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek tot uitstel. Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt hieruit dat de rechter bij zijn onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek tot uitstel, de (proces-)belangen van verzoeker in onvoldoende mate heeft onderzocht en in zijn besluitvorming heeft betrokken, althans dit voor verzoeker onvoldoende kenbaar heeft gemaakt. De wrakingskamer overweegt hiertoe als volgt.
4.6.
Verzoeker heeft op 23 juni 2025 verzocht om uitstel van de behandeling van de zaak over de ondertoezichstelling, die was voorzien op 27 juni 2025. Als grond daarvoor heeft verzoeker gesteld dat zijn advocaat verhinderd is, hetgeen bij de rechtbank bekend was, en dat zijn kinderen een belangrijke proef- en projectweek op school hebben.
4.7.
In de afwijzing van het uitstelverzoek heeft de rechter, kortgezegd, overwogen dat de oproep voor de zitting op tijd is verstuurd, dat het rapport van de Raad al medio mei 2025 aan verzoeker is toegestuurd, dat een advocaat niet verplicht is in de procedure over een ondertoezichtstelling en dat op de website van de school staat dat de proefwerkweek op de zittingsdag al geëindigd is.
4.8.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van 17 juli 2025 toegelicht dat zijn advocaat al betrokken is bij de procedure over gezag en omgang en dat de verhinderdata van deze advocaat al bij de rechtbank bekend waren, zij het in een ander dossier. Uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek blijkt dat deze advocaat verzoeker inderdaad bijstaat in de zaak over omgang en gezag, waarin overigens het rapport van de Raad is opgemaakt dat verzoeker (volgens zijn toelichting) pas in een laat stadium (in definitieve vorm) heeft ontvangen.
4.9.
De wrakingskamer overweegt dat verzoeker bijstand van zijn advocaat wenste op de zitting van 27 juni 2025, waarbij het verzoek tot ondertoezichtstelling van verzoekers minderjarige kinderen zou worden behandeld. Dit betreft een wezenlijk belang voor zowel verzoeker als zijn kinderen. Aangezien zijn advocaat al betrokken was bij de zaak over gezag en omgang over verzoekers kinderen, kan niet worden gezegd dat verzoekers wens om bijstand van zijn advocaat in de zaak over de ondertoezichtstelling uit de lucht kwam vallen. Daar komt bij dat de wrakingskamer, gelet op verzoekers toelichting, aannemelijk acht dat verzoeker het definitieve rapport van de Raad pas op 26 juni 2025, een dag voor de geplande zitting, via het kantoor van zijn advocaat heeft ontvangen. Of verzoeker nu wel of niet al eerder heeft gereageerd of heeft kunnen reageren op een conceptversie van dit rapport, doet dan ook niet ter zake. De wrakingskamer overweegt dat voor een eerlijke procesvoering in het licht van artikel 6 EVRM en gelet op het belang van de zaak, verzoeker een redelijke voorbereidingstijd moet worden gegund om samen met zijn advocaat de verdediging te kunnen voorbereiden. Uit de afwijzing van het uitstelverzoek noch uit de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek blijkt dat de rechter deze belangen voldoende heeft onderkend, onderzocht en op een voor verzoeker kenbare wijze heeft betrokken in zijn besluitvorming.
4.10.
Daar komt bij dat de rechter de opgegeven reden van verhindering van zijn minderjarige kinderen heeft gecontroleerd door de website van de school te raadplegen. Weliswaar is dit een openbare bron die geraadpleegd kan en mag worden, maar het gebruik van informatie daaruit dient kenbaar te zijn voor partijen met gelegenheid om erop te reageren, voordat de rechter er conclusies aan verbindt. Door dit niet te doen, kon bij verzoeker de indruk ontstaan dat hij niet wordt geloofd.
4.11.
Deze gang van zaken maakt naar het oordeel van de wrakingskamer dat de bij verzoeker ontstane vrees dat de rechter niet onpartijdig in de zaak zou staan, naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Dit oordeel maakt dat de andere wrakingsgronden, die overigens vergeefs zijn voorgesteld, niet meer hoeven te worden besproken.
4.12.
Het wrakingsverzoek wordt dan ook toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.M. Beije en
mr. J.M.E. Derks, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.