Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de spreekaantekeningen van de zijde van [eiser] ,
- de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde] ,
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
In tegenstelling tot [gedaagde] is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat de onderhavige zaak zich leent voor behandeling en afdoening in kort geding.
In uitgangspunt worden de verkrijging en het verlies van de eigendom van een dier - zoals een kat - dus beheerst door dezelfde BW-bepalingen als de verkrijging en het verlies van (de eigendom van) roerende zaken. Daarbij is in dit geval met name van belang: (1) dat de eigenaar van een roerende zaak die een vrucht heeft voortgebracht, na de afscheiding ervan, tevens eigenaar is van de vrucht (zoals volgt uit het bepaalde in artikel 5:17 BW), en
(2) dat de eigendom van een roerende zaak wordt overgedragen door de levering ervan (zoals door bezitsverschaffing), door een beschikkingsbevoegde (zoals de eigenaar), op grond van een geldige titel (zoals een koop- of ruilovereenkomst) (zoals geregeld in artikel 3:84 BW).
Dat elders in het BW opgenomen wettelijk voorschriften, regels van ongeschreven recht, de openbare orde en/of de goede zeden afdoen van de toepasselijkheid van de genoemde
BW-bepalingen is gesteld noch gebleken.
Dit betekent onder meer: (a) dat de vraag wie eigenaar is van een kat niet kan worden beantwoord door enkel te letten op de inhoud van de registers (of één van de registers) waarop partijen zich hebben beroepen, en (b) dat de eigendom van een kat niet wordt overgedragen enkel door de wijziging van de eigenaarsgegevens in de genoemde registers (of één van die registers).
Dat wil niet zeggen dat de genoemde registers, met inbegrip van de daarin opgenomen gegevens en de dienaangaande door partijen gemaakte afspraken en verrichte handelingen, juridisch gezien zonder belang zijn. Bepaalde registers - zo volgt ook uit de stellingen van partijen - zijn ingericht om de eigenaar, bijvoorbeeld aan de hand van de in het register opgenomen gegevens betreffende de in de kat ingebrachte chip, in staat te stellen om zijn eigendomsrecht van de kat jegens derden (zoals de vinder ervan) nader te onderbouwen.
De handelwijze van partijen met betrekking tot de registers kan daarnaast inzicht geven in hun bedoelingen en de (al dan niet) onderling gemaakte afspraken en kan, om die reden, dienen ter onderbouwing van bepaalde stellingen en verweren. Dit laatste zal hierna nader blijken.
Ter zitting heeft [eiser] een koopovereenkomst getoond betreffende de aanschaf van de kat [kat naam 2] . Daaruit volgt, naar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, dat enkel [eiser] is opgetreden als koper. Daarvan uitgaande ligt het voor de hand dat [kat naam 2] ook is geleverd (enkel) aan [eiser] , zodat laatstgenoemde de (enige) eigenaar is van [kat naam 2] .
[gedaagde] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze oordelen. Dat [gedaagde] , naar eigen zeggen, (een deel van) de kooprijs van [kat naam 2] heeft bekostigd en dat zij ook heeft bijgedragen in de kosten van de verzorging van [kat naam 2] (of deze kosten zelfs volledig heeft gedragen) is als zodanig niet van belang. [gedaagde] heeft niet gesteld en onderbouwd waarom hieruit kan volgen dat zij, gegeven de enkel door [eiser] gesloten koopovereenkomst, meteen bij de levering door de fokker de mede-eigendom van [kat naam 2] heeft verkregen (zie rov. 4.2. onder (2)). Evenmin heeft [gedaagde] gesteld en onderbouwd op grond waarvan zij op een later moment alsnog de mede-eigendom van [kat naam 2] zou hebben verkregen.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat vast staat dat de kat [kat naam 2] steeds eigendom is geweest (enkel) van [eiser] . De voorzieningenrechter laat de stellingen van partijen inzake de registratie van [kat naam 2] in de eerder genoemde online registers buiten beschouwing en verwijst daartoe naar hetgeen werd overwogen in rov. 4.3..
[gedaagde] heeft ook niet gesteld en deugdelijk onderbouwd wanneer en op grond waarvan de eigendom van [kat naam 3] op een later moment alsnog volledig op haar is overgegaan. Het argument dat alleen zij de kosten van de verzorging van [kat naam 3] heeft gedragen is niet relevant (zie opnieuw rov. 4.2. onder (2)). De wijze waarop [kat naam 3] is geregistreerd in de eerder genoemde registers is als zodanig evenmin relevant (zie opnieuw rov. 4.3.). [gedaagde] heeft niets gesteld dat dit alles anders kan maken.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat vast staat dat de kat [kat naam 3] op 8 mei 2025 (zie rov. 2.5.) eigendom was (enkel) van [eiser] .
Dit laatste is volgens [eiser] gebeurd: (a) doordat [gedaagde] op 15 mei 2025 de kat [kat naam 4] niet heeft geleverd op de door partijen afgesproken wijze, met inbegrip van de wijziging van de relevante online-registratie, dan wel (b) het effect van de aanvankelijke levering op die dag meteen weer ongedaan heeft gemaakt, door [kat naam 4] in de loop van de avond van
Gelet op deze tekortkoming(en) van [gedaagde] was hij gerechtigd om de ruilovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, aldus [eiser] .
Vast staat dat de kat [kat naam 3] op 8 mei 2025 door [gedaagde] is opgehaald bij [eiser] en dat [gedaagde] de kat [kat naam 4] op 15 mei 2025 naar [eiser] heeft gebracht en daar, in elk geval aanvankelijk, heeft achtergelaten. Dat dit is gebeurd in het kader van een ruil, zoals door [eiser] gesteld, vindt steun in de tussen partijen gevoerde WhatsApp-correspondentie. [5] Uit die correspondentie (hierna voor een deel letterlijk te citeren) maakt de voorzieningenrechter namelijk op: (a) dat [eiser] aanvankelijk niet bereid was om de kat [kat naam 3] af te geven aan [gedaagde] , althans niet meteen, en dat [gedaagde] om dat standpunt te laten veranderen heeft aangeboden om een van haar voorgenomen fokactiviteiten met [kat naam 3] te verkrijgen kitten af te geven aan [eiser] , (b) dat [gedaagde] begrip had voor het standpunt van [eiser] dat het ongewenst was om de kat [kat naam 2] alleen (dus, na het vertrek van [kat naam 3] en [kat naam 1] , zonder het gezelschap van een andere kat) in de woning van [eiser] te laten en dat zij
‘om [kat naam 2] niet alleen te laten zitten (…) een mooi kitten (wilde) gaan kopen zonder fokverbod’, zodat [eiser]
‘zelfs 2 lijnen voort (kon) gaan zetten’en
‘met het kitten van [kat naam 3] (..) toch weer 3 kittens’zou hebben, (c) dat [eiser] dit aanvankelijk geen goed voorstel vond, maar van mening is veranderd, wat blijkt uit het bericht van [gedaagde]
‘ik weet niet hoe ik je kan zeggen hoe dankbaar ik ben dat je de keuze hebt overwogen’en dat zij
‘echt geen ruzie (wil)’, (d) waarna [eiser] de bereikte overeenstemming over de ruil heeft bevestigd met het bericht
‘ik wil ook geen ruzie en vind het echt jammer dat [kat naam 3] weg (gaat) maar zo is het dan wel goed opgelost’.
De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat het initiatief om de ruilovereenkomst te sluiten in wezen is uitgegaan van [gedaagde] en dat [eiser] daar pas op den duur mee akkoord is gegaan, zoals laatstgenoemde ook heeft gesteld.
Het verweer van [gedaagde] dat de kat [kat naam 4] slechts tijdelijk bij [eiser] zou verblijven vindt eveneens geen steun in de tussen partijen gevoerde WhatsApp-correspondentie, waaruit blijkt: (e) dat [gedaagde] wilde dat [kat naam 3]
‘bij mundikat (…) bij mijn cattery’zou worden geregistreerd, maar dat [eiser] haar dan wel
‘van eigenaar (zou moeten) veranderen’, en (f) dat volgens [gedaagde] de kat [kat naam 4] dan ook zou moeten worden geregistreerd bij de cattery van [eiser] , met als toevoeging door [gedaagde]
‘kunnen we donderdag samen doen’.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of op een later moment dan 8 mei 2025 sprake is geweest van een tekortkoming (of tekortkomingen) in de nakoming van de ruilovereenkomst door [gedaagde] .
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat voldoende vast staat: (1) dat [gedaagde] [eiser] niet volledig en definitief het bezit - en daarmee de eigendom - van de kat [kat naam 4] heeft verschaft, en (2) omdat [gedaagde] , in verband met het onder (1) genoemde, niet heeft meegewerkt aan de onderling overeengekomen wijziging van de registratie van de eigendom van de kat [kat naam 4] op MyCats. De desbetreffende stellingen van [eiser] zijn door [gedaagde] niet, maar in elk geval onvoldoende gemotiveerd, betwist.
De voorzieningenrechter laat in het midden of [gedaagde] de kat [kat naam 4] , met het oog op de gezondheid en/of het welbevinden van het kitten, in de avond van 15 mei 2025 terecht weer heeft meegenomen uit de woning van [eiser] (de desbetreffende stellingen van [gedaagde] zijn door [eiser] gemotiveerd betwist; volgens [eiser] hebben zijn ouders, zoals door hem met hen afgesproken, zich geregeld op de hoogte gesteld van de situatie van [kat naam 4] en was steeds alles in orde). Het (mogelijke) incident op 15 mei 2025 kan namelijk niet dienen als rechtvaardiging voor het volledig en definitief niet-nakomen van de ruilovereenkomst door [gedaagde] , met als feitelijk gevolg dat zij zowel de kat [kat naam 3] als de kat [kat naam 4] in haar bezit heeft en houdt. [gedaagde] , die van haar kant geen reden heeft gezien om de ruilovereenkomst te ontbinden of om anderszins juridische consequenties te verbinden aan de (gestelde) nalatigheid van [eiser] betreffende [kat naam 4] , heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze kennelijk door haar gewilde uitkomst in overeenstemming is met het toepasselijke recht.
15 mei 2025, 19:41 uur (zie rov. 2.8.), waaruit [eiser] mocht afleiden dat [gedaagde] geen contact meer wilde en daarmee voor eens en altijd weigerde om de kat [kat naam 4] af te geven.
Gelet op het voorgaande heeft de ontbindingsverklaring in de brief van de raadsman van [eiser] van 2 juni 2025 (zie rov. 2.11.) doel getroffen: de ruilovereenkomst is daardoor volledig ontbonden.
Dit betekent dat [eiser] niet langer aanspraak kan maken op de afgifte van de kat [kat naam 4] , die daarom bij [gedaagde] kan blijven. Op [gedaagde] rust na de ontbinding de verplichting om de kat [kat naam 3] terug te geven aan [eiser] .
De primaire vordering van [eiser] ziet op dit laatste en is daarmee in uitgangspunt toewijsbaar.
De voorzieningenrechter verwerpt dit standpunt. De ziekte van [kat naam 3] (waarvan de aanwezigheid als zodanig door [eiser] niet is betwist) is geen belemmering voor de afgifte van de kat, omdat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling (onweersproken) heeft gesteld dat hij, net als [gedaagde] , heel goed in staat is om [kat naam 3] in quarantaine te (laten) houden tot zij weer beter is.
[gedaagde] dient de kat [kat naam 3] dan ook terug te geven aan [eiser] , samen met haar stamboom en dierenpaspoort. Verder dient [gedaagde] alles te doen dat in haar vermogen ligt om de eigenaarsregistratie in het MyCats-account te wijzigen, zodat [eiser] daar weer als eigenaar van de kat [kat naam 3] wordt vermeld.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in dit standpunt. Gelet op de aanhoudende weigering van [gedaagde] om de kat [kat naam 3] (dan wel de kat [kat naam 4] ) aan [eiser] af te geven, acht de voorzieningenrechter een dwangsom een gepaste prikkel tot nakoming van de hierna uit te spreken veroordeling. De dwangsomvordering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat enige matiging en nadere maximering (tot, in totaal, € 6.000,-) zal plaatsvinden. Indien [gedaagde] zich houdt aan de hierna uit te spreken veroordelingen zal zij uiteraard geen dwangsommen verbeuren.