ECLI:NL:RBLIM:2025:732

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/03/337018 / KG ZA 24-453
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over nakoming koopovereenkomst met betrekking tot paarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin eisers, bestaande uit H.O.D.N. [bedrijf 1], Washington Events B.V. en Aciano Investments B.V., vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] BVBA, die niet zijn verschenen. De eisers vorderen onder andere dat gedaagden worden bevolen om een aantal paarden op te halen en dat zij worden veroordeeld tot betaling van stallingskosten en andere openstaande bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de zaak en de plaats van uitvoering van de verbintenissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers, voor zover deze betrekking hebben op de koopovereenkomsten en de verzorging van de paarden, toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [bedrijf 1] en Washington Events toegewezen, met inachtneming van de eerder uitgesproken verstekvonnissen. De vorderingen van Aciano zijn eveneens toegewezen, gezien de betalingsachterstanden van gedaagden. De rechtbank heeft de proceskosten toegewezen aan de eisers, waarbij gedaagden in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 29 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/337018 / KG ZA 24-453
Vonnis in kort geding van 29 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , H.O.D.N. [bedrijf 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
WASHINGTON EVENTS B.V.,
te [plaatsnaam] ,
3.
ACIANO INVESTMENTS B.V.,
te [plaatsnaam] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers gezamenlijk] ,
Ieder afzonderlijk te noemen: [bedrijf 1] , Washington Events en Aciano,
advocaat: mr. S.A. Wensing,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [postcode] [plaatsnaam] (België),
2.
[gedaagde sub 2] BVBA,
te [postcode] [plaatsnaam] (België),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden gezamenlijk] ,
ieder afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 15 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- het tegen gedaagden verleende verstek.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] houdt zich bezig met de training en verkoop van dressuurpaarden. Zij huurt paardenboxen van Stal [naam stal] te [plaatsnaam] . Per kale paardenbox betaalt zij € 275,00 per maand aan huur en € 185,00 per maand voor stro en voer voor een paard.
2.2.
[gedaagden gezamenlijk] beschikt over paarden en een trainingsstal in [plaatsnaam] (België). Zij maakt gebruik van de handelsnaam [gedaagde sub 2] . [gedaagden gezamenlijk] en [bedrijf 1] hebben afgesproken dat [bedrijf 1] het paard “ [paard 1] ” op stal zou nemen, zou verzorgen en trainen tegen betaling door [gedaagde sub 1] van €1.000,00 per maand, exclusief initiële kosten. Ondanks sommatie voldeed [gedaagden gezamenlijk] niet aan haar betalingsverplichtingen. Bij verstekvonnis van 27 augustus 2024 is [gedaagden gezamenlijk] veroordeeld tot betaling van:
  • € 6.505,00 vermeerderd met rente vanaf 3 juli 2024,
  • € 1.000,00 per maand met ingang van 1 juli 2024 vermeerderd met rente vanaf 3 juli 2024,
  • de proceskosten.
Daarnaast werd [gedaagden gezamenlijk] bevolen om na betaling van de openstaande kosten van stalling, training en rente als hiervoor bedoeld het paard bij [bedrijf 1] op te halen en weer in bezit te nemen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van
€ 10.000,00.
Vervolgens heeft het vonnis tot betaling geleid, maar [gedaagden gezamenlijk] heeft ondanks sommatie geweigerd het paard op te halen.
2.3.
Washington Events organiseert jaarlijks de Equine Elite veiling, een paardenveiling.
2.4.
Aciano houdt zich onder meer bezig met het huisvesten, verzorgen en trainen van paarden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vorderen:
I [gedaagden gezamenlijk] te bevelen om na betaling van de openstaande kosten, het paard
bij [bedrijf 1] op te halen en weer in bezit te nemen op straffe van een dwangsom van
€1.500,00 per dag met een maximum van € 75.000,00,
II [gedaagden gezamenlijk] te veroordelen tot betaling van € 92,00 aan Washington Events
per dag per paard (zijnde stallingskosten) met ingang van 4 december 2024
vermeerderd met rente,
III [gedaagden gezamenlijk] te bevelen om na betaling van de openstaande kosten en
koopsommen de paarden bij Washington Events voor eigen rekening en risico op te
halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom.
IV [gedaagden gezamenlijk] te bevelen om na betaling van de openstaande kosten, het paard
bij Aciano op te halen en weer in bezit te nemen op straffe van een dwangsom,
V veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden gezamenlijk] is niet verschenen in de procedure.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Nu [gedaagden gezamenlijk] in het buitenland gevestigd zijn en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Voor zover de vorderingen van Washington Events betrekking hebben op de verkoop van paarden gaat het om verbintenissen die in Nederland moeten worden uitgevoerd, zodat de Nederlandse rechter op grond van art. 7 aanhef en onder 1° van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo herschikt) bevoegd is van die vorderingen kennis te nemen.
Ingevolge deze bepaling is immers de plaats van uitvoering van een verbintenis uit een overeenkomst tot koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken (zoals paarden) gelijk aan de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden / hadden moeten worden. Overigens staat in de toepasselijke voorwaarden van Washington Events dat de rechtbank Limburg, locatie Roermond bevoegd is om te beslissen over geschillen tussen partijen, zodat deze rechtbank ook op die grond bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Washington Events.
4.2.
Op grond van de toepasselijke voorwaarden van Washington Events is Nederlands recht van toepassing. Toepassing van het Weens Koopverdrag is uitdrukkelijk uitgesloten.
4.3.
Voor zover de vorderingen betrekking hebben op het huisvesten trainen en verzorgen van paarden is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 7 aanhef en onder 1° EEX-Vo herschikt. Ingevolge deze bepaling is immers de plaats van uitvoering van een verbintenis uit een overeenkomst tot verstrekking van diensten gelijk aan de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden / hadden moeten worden. De paarden “ [paard 1] ” en “ [paard 2] ” werden krachtens de overeenkomst in Nederland gestald, verzorgd en getraind en moeten volgens [bedrijf 1] en Aciano aldaar worden opgehaald, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.4.
Op deze vorderingen is ook Nederlands recht van toepassing, op grond van artikel 4 sub b van de Europese verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). [bedrijf 1] , Washington Events en Aciano zijn immers als dienstverleners in Nederland gevestigd.
Spoedeisend belang
4.5.
Gelet op de aard van de vorderingen hebben [bedrijf 1] , Washington Events en Aciano een spoedeisend belang bij hun vorderingen.
De inhoudelijke beoordeling van de vorderingen
4.6.
Onderhavig vonnis betreft een verstekvonnis, aangezien gedaagden niet in de procedure zijn verschenen en tegen hen op zitting verstek is verleend. In beginsel liggen de vorderingen in een verstekzaak voor toewijzing gereed, tenzij de vorderingen de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Alle vorderingen zijn ingesteld tegen zowel [gedaagde sub 1] als [bedrijf 1] . Uit de ingestelde vorderingen volgt niet expliciet welke eiser de vordering heeft ingesteld (aan wie moeten bijvoorbeeld de dwangsommen worden betaald) en om welke paarden het gaat. Wat dit betekent voor de vorderingen zal de voorzieningenrechter hierna beoordelen.
De vorderingen van [bedrijf 1]
4.7.
[eisers gezamenlijk] stellen dat [gedaagden gezamenlijk] ondanks het verstekvonnis van
27 augustus 2024 weigeren het paard “ [paard 1] ” op te halen bij [bedrijf 1] , en vraagt een hogere dwangsom dan die de voorzieningenrechter in voormeld vonnis heeft opgelegd bij (het nogmaals gevorderde) het bevel om het paard bij [bedrijf 1] op te halen en weer in bezit te nemen.
4.8.
De vordering onder I heeft dus betrekking op [bedrijf 1] en het paard “ [paard 1] ”, zo volgt uit het lichaam van de dagvaarding. [bedrijf 1] heeft reeds bij vonnis van 27 augustus 2024 een executoriale titel in de vorm van een bevel verkregen dat [gedaagden gezamenlijk] gehouden is om het paard “ [paard 1] ” bij haar op te halen na betaling van de openstaande kosten, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden gezamenlijk] daarmee in gebreke blijft. Tegen dit vonnis (en de hoogte van de toegewezen dwangsommen) is geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis onherroepelijk is. In deze procedure vordert [eisers gezamenlijk] nogmaals een dergelijk bevel, zulks op straffe van een hogere dwangsom. Niet valt in te zien waarom [bedrijf 1] nog een executoriale titel nodig heeft voor een dergelijk bevel. Voor verhoging van een bij onherroepelijk vonnis vastgestelde dwangsom bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen juridische grond. Gelet hierop zal het primair onder I gevorderde bevel, vanwege het ontbreken van enig belang, worden afgewezen. De daaraan gekoppelde dwangsom zal als ongegrond worden afgewezen.
De vorderingen van Washington Events
4.9.
Verder stelt [eisers gezamenlijk] dat [gedaagden gezamenlijk] twee paarden (genaamd “ [paard 3] ” en “ [paard 4] ”) tijdens een door Washington Events georganiseerde veiling op 26 oktober 2024 heeft gekocht en dat [gedaagden gezamenlijk] - ondanks sommaties van Washington Events - weigeren de koopsommen volledig aan Washington Events te betalen, de oplopende trainings- en stallingskosten te betalen en de paarden op te halen. De koopsommen bedroegen € 100.000,00 respectievelijk € 110.000,00 exclusief 8% commissie en 1% assurantiekosten. Bij brief van 19 november 2024 werd [gedaagde sub 1] gesommeerd de koopsommen en extra stallingskosten aan Washington te betalen. Via een Whatsappbericht liet [gedaagde sub 1] weten dat zij de paarden niet had gekocht en dat de ingebrekestelling niet op haar naam moest worden verstuurd. Desalniettemin werd aangegeven:
“Maar alles is vandaag opgehaald”en
“dus morgen komen we afrekenen en we nemen ook ineens alle paarden mee”. Bij brief van 2 december 2024 is [gedaagde sub 1] daartoe nogmaals gesommeerd en verzocht het verschuldigde bedrag van € 267.486,34 te betalen. Via e-mail van 2 december 2024 liet [gedaagde sub 1] weten dat de paarden niet door haar waren aangekocht en dat ook andere namen zijn ingevuld omdat iemand anders de paarden heeft aangekocht. Zij geeft aan dat haar handtekening niet op de overeenkomst staat. Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] bij e-mail van 3 december 2024 aangegeven:
“en ik heb geen zin in discussie. Vanavond komen ze alles aflossen inclusief équine elite alle 3 de paarden. Kan u mij doorgeven wat kost transport is dan brengen ze dit ook mee en kunnen ze gebracht worden naar onze stal”. Vervolgens gebeurde er weer niets. Zolang [gedaagden gezamenlijk] de paarden niet komt ophalen moet Washington Events elke maand kosten maken om de paarden te blijven huisvesten en te verzorgen.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de schriftelijke koopovereenkomst betrekking hebbende op het paard [paard 3] “ [gedaagde sub 1] ” is vermeld als koper. De facturen en sommaties zijn ook gericht aan enkel [gedaagde sub 1] . De vordering onder II voor zover betrekking op de rechtsverhouding tussen Washington Events en [gedaagde sub 1] en het paard “ [paard 3] ” komt de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat dit deel zal worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 100.000,00.
4.11.
[gedaagde sub 2] wordt in de verhouding met Washington Events niet geadresseerd of genoemd. Washington Events heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat ook [gedaagde sub 2] als koper kan worden aangemerkt. Daartoe is onvoldoende de stelling dat zij ook niet weet of [gedaagde sub 1] de paarden privé of zakelijk heeft aangekocht, zoals ter zitting aangegeven. De vordering betrekking hebbende op het paard “ [paard 3] ” ingesteld tegen [gedaagde sub 2] wordt als ongegrond afgewezen.
4.12.
In de schriftelijke koopovereenkomst betrekking hebbende op het paard “ [paard 4] ” staat genoemd als koper: [afbeelding handtekening]. Hoewel dit onduidelijk is geschreven is wel duidelijk dat dit een andere naam is dan [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] . Aangezien uit de overgelegde stukken (Whatsappbericht en e-mails) volgt dat [gedaagde sub 1] betwist dat zij de paarden heeft gekocht, heeft de voorzieningenrechter Washington Events tijdens de zitting gevraagd om nader toe te lichten wie de koper is. Daarop heeft mr. Wensing ter zitting aangegeven dat [gedaagde sub 1] zich presenteert op verschillende wijzen, maar dat in het Whats-app gesprek door [gedaagde sub 1] ook wordt aangegeven: “Dus morgen komen we afrekenen en we nemen ook ineens alle paarden mee”. Mr. Wensing licht toe dat met “we” wordt gedoeld op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] samen. De voorzieningenrechter acht deze nadere toelichting, in combinatie met de overgelegde berichten van [gedaagde sub 1] , voldoende om aannemelijk te achten dat [gedaagde sub 1] het paard “ [paard 4] ” heeft gekocht, althans dat zij de verplichting tot voldoening van de koopsom en stallingskosten en het afnemen van de paarden op zich heeft genomen jegens Washington Events. Dit geldt echter niet voor [gedaagde sub 2] . De voorzieningenrechter verwijst daarvoor naar hetgeen in r.o 4.11 is overwogen. De vorderingen betrekking hebbende op het paard “ [paard 4] ” zullen dan ook als gegrond worden toegewezen jegens [gedaagde sub 1] en als ongegrond worden afgewezen jegen [gedaagde sub 2] .
De vorderingen van Aciano
4.13.
[eisers gezamenlijk] heeft verder aangevoerd dat Aciano het paard van [gedaagden gezamenlijk] , genaamd “ [paard 2] ” sinds januari 2024 huisvest en traint. [gedaagden gezamenlijk] betaalt de maandelijkse facturen (gericht aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ) van Aciano niet. Per
28 november 2024 beliep de betalingsachterstand € 19.604,08. Vanwege de tekortkomingen in de betalingsverplichtingen heeft Aciano bij e-mailbericht van 30 november 2024 bericht aan [gedaagde sub 1] de overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang te beëindigen en [gedaagden gezamenlijk] gesommeerd het paard “ [paard 2] ” op 3 december 2024 op te halen, aan welke sommatie [gedaagden gezamenlijk] niet heeft voldaan.
4.14.
Hoewel geen overeenkomst van opdracht is overgelegd, waaruit kan worden afgeleid wie de opdracht aan Aciano heeft gegeven om het paard “ [paard 2] ” te huisvesten en te trainen is wel duidelijk dat Aciano de facturen op naam van zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] heeft gezet, terwijl niet gesteld of gebleken is dat daartegen bezwaar is gemaakt. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen reden om de vordering als onrechtmatig of ongegrond af te wijzen, zodat de vordering van Aciano ten aanzien van beide gedaagden kan worden toegewezen.
De proceskosten
4.15.
[gedaagde sub 1] en [bedrijf 1] worden grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Washington Events, [bedrijf 1] en Aciano worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
247,37
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.854,37

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan Washington Events de som van € 92,00 per dag per paard voor de paarden “ [paard 3] ” en “ [paard 4] ”, zijnde stallingskosten, ingaande op 4 december 2024 te vermeerderen met rente vanaf 4 december 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
beveelt [gedaagde sub 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis en na betaling van de openstaande kosten zoals bedoeld in onderdeel 5.1 van dit vonnis en na betaling van de respectievelijke koopsommen de paarden “ [paard 3] ” en “ [paard 4] ”bij Washington Events voor eigen rekening en risico op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een door [gedaagde sub 1] te verbeuren dwangsom van € 2.500,00 per dag met een maximum van € 100.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen,
5.3.
beveelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis en na betaling van de openstaande kosten, het paard “ [paard 2] ” bij Aciano voor eigen rekening en risico op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een door hen te verbeuren dwangsom van € 1.500,00 per dag met een maximum van € 75.000,00, per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke blijven om hieraan te voldoen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 1.854,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [bedrijf 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
wijst het anders of meer gevorderde af,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
SS