ECLI:NL:RBLIM:2025:7250

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
C/03/343447 KG ZA 25-262
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring hypothecaire inschrijving en kracht van gewijsde in kort geding

In deze zaak vorderen de eisers, erfgenamen van een overleden persoon, een verklaring voor recht dat een hypothecaire inschrijving waardeloos is op basis van artikel 3:29 BW. De eisers hebben de woning van de erflaatster verkocht, maar ontdekten dat er nog een hypothecaire inschrijving ten gunste van de Stichting Beamtenfonds voor het Mijnbedrijf op de woning rustte. De Stichting is echter ontbonden en niet meer bestaand, waardoor de eisers niet in staat zijn om de hypothecaire inschrijving te laten opheffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisers als onmiddellijk belanghebbenden kunnen verzoeken om de inschrijving waardeloos te verklaren, ondanks het feit dat de Stichting niet meer bestaat. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de hypothecaire inschrijving waardeloos is, omdat de lening waarvoor deze was verleend, vermoedelijk is afgelost en de Stichting niet meer bestaat. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard en gaat onmiddellijk in kracht van gewijsde, omdat de eisers hebben aangegeven af te zien van hoger beroep. De proceskosten worden door de eisers zelf gedragen, aangezien de gedaagde partij niet bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/343447 / KG ZA 25-262
Vonnis in kort geding van 22 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 1],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres 2],
te [woonplaats 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen,
tegen
de STICHTING BEAMTENFONDS VOOR HET MIJNBEDRIJF,
laatstelijk gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Stichting,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 0a tot en met 13;
- de nagekomen producties 7 en 11 (ter vervanging van de eerder ingediende producties met die nummers);
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025.
Vervolgens is vonnis (bij vervroeging) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn blijkens de overgelegde verklaring van erfrecht de enige erfgenamen van de op [overlijdensdatum] 2024 te [plaats 2] overleden [erflaatster] (hierna te noemen “erflaatster”). Tot de nalatenschap van erflaatster behoort de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] (nader te noemen “de woning”). [eisers] , die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, zijn als erfgenamen eigenaar geworden van de woning. Door gedaagden sub 2 en 3 is aan gedaagde sub 1 een volmacht verleend voor het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap.
2.2.
[eisers] hebben de woning op 28 mei 2025 verkocht en zijn met de kopers overeengekomen dat de levering van de woning vrij van beslagen en hypotheken uiterlijk zal plaatsvinden op 1 augustus 2025. In onderling overleg is afgesproken dat de overdracht op 8 juli 2025 zou plaatsvinden.
2.3.
Bij de voorbereiding van de overdracht van de woning is uit de registers van het Kadaster gebleken dat daarin nog een van 5 juni 1973 daterende hypothecaire inschrijving ten gunste van de Stichting is opgenomen. Dit recht van hypotheek is door erflaatster verleend als zekerheid voor een op 1 juni 1973 gesloten geldlening van fl. 18.057,31 voor de duur van 5 jaar en ingaande 1 januari 1973.
2.4.
Uit een door [eisers] overgelegd uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de Stichting na een ontbindingsbesluit van 16 september 2014 is opgehouden te bestaan wegens het ontbreken van bekende baten en op 27 juli 2015 is uitgeschreven uit het handelsregister. Tevens blijkt uit dat uittreksel dat de [bedrijfsnaam] gevestigd te [vestigingsplaats] aan het adres [adres 2] [postcode] sinds voornoemde datum bewaarder is van de boeken en bescheiden van de
Stichting.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – een verklaring voor recht dat de hypothecaire inschrijving, zoals omschreven in de dagvaarding, waardeloos is in de zin van artikel 3:29 B.W.
3.2.
De Stichting is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd. Bij de mondelinge behandeling is – via een Teams-verbinding – een medewerker van [bedrijfsnaam] verschenen.

4.De beoordeling

De betekening van de dagvaarding
4.1.
De dagvaarding is door [eisers] niet bekend aan de Stichting. De Stichting is ter zitting ook niet verschenen. Bij de behandeling ter zitting is wel [naam] , hoofd van afdeling Legal compliance van [bedrijfsnaam] (hierna te noemen: [naam] ) verschenen. [naam] is niet vertegenwoordigingsbevoegd om [bedrijfsnaam] te vertegenwoordigen in deze procedure. Hieruit volgt dat de Stichting, dan wel [bedrijfsnaam] als de bewaarder van de boeken en bescheiden van de Stichting, niet is verschenen.
4.2.
Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval komt de voorzieningenrechter echter tot het oordeel dat nadere betekening van de dagvaarding in deze zaak achterwege kan blijven. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat de Stichting op basis van een besluit van haar bestuur is ontbonden en bij gebrek aan baten opgehouden te bestaan, waarna zij is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dat heeft tot gevolg dat een eventuele betekening van de dagvaarding tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] zal leiden, omdat een niet-bestaande partij niet betrokken kan worden in een procedure. Daarbij komt dat aan het doel van de betekening van een dagvaarding, namelijk zo veel mogelijk zeker te stellen dat gedaagde op de hoogte is van de procedure die tegen hem wordt ingesteld, is voldaan. Immers, [bedrijfsnaam] als bewaarder van de boeken en bescheiden is op de hoogte van de procedure en is ook ter zitting aanwezig geweest. Uit de verklaring ter zitting van [naam] en diens voorafgaand aan de zitting afgelegde schriftelijke verklaring zoals die door [eisers] bij dagvaarding is overgelegd, blijkt dat [bedrijfsnaam] bekend is met de problematiek die speelt omtrent de hypotheek die nog geregistreerd staat en met de onderhavige procedure die door [eisers] aanhangig is gemaakt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de dagvaarding de Stichting als gevolg van het achterwege blijven van betekening niet heeft bereikt, of de Stichting of haar rechtsopvolgers hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er belangen van derden zijn, die mogelijk door het achterwege blijven van (openbare) betekening worden geschaad. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat uit de schriftelijke verklaring van [naam] [1] volgt dat er geen partijen en/of functionarissen zijn die thans nog namens de Stichting bevoegd zijn. De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande toe aan de inhoudelijke beoordeling van onderhavig geschil.
Spoedeisend belang
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben.
4.4.
De rechtbank is afdoende gebleken van een spoedeisend belang van [eisers] bij de onderhavige vordering. [eisers] kunnen namelijk niet voldoen aan hun verplichting tot levering van de woning aan de kopers zolang het recht van hypotheek op de woning staat ingeschreven in het register. Daarnaast dreigen zij boetes te gaan verbeuren indien niet tijdig kan worden geleverd aan de kopers van de woning.
Waardeloosverklaring
4.5.
Artikel 3:274 lid 1 BW bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed bij authentieke akte te verklaren dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 staat dat artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is wanneer die verklaring niet wordt afgegeven. Artikel 3:29 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven, de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende. In spoedeisende gevallen kan ook de voorzieningenrechter in kort geding over een dergelijke vordering beslissen (MvA II, Parl. Gesch., p. 151, derde alinea).
4.6.
Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de Stichting na het ontbindingsbesluit van 16 september 2014 opgehouden te bestaan wegens het ontbreken van bekende baten, waarna zij op 27 juli 2015 is uitgeschreven uit het handelsregister. Een rechtspersoon die niet meer bestaat kan in beginsel niet in rechte worden betrokken, omdat deze geen partij meer kan zijn in een procedure. [eisers] zullen daarom in hun vorderingen jegens de Stichting niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4.7.
[eisers] zijn echter aan te merken als onmiddellijk belanghebbenden in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW en uit dien hoofde hebben zij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren nu degene die de verklaring had behoren af te geven – de Stichting – dat niet kan doen omdat zij niet meer bestaat en er ook, overeenkomstig artikel 28 van haar statuten, geen verzekeraar of pensioenfonds is aangewezen of nog bevoegd is tot nakoming van de verplichtingen van de Stichting.
4.8.
[eisers] hebben gesteld dat uit de administratie behorende bij de nalatenschap noch anderszins is gebleken van een (rest)schuld die betrekking heeft op de hypothecaire
lening.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de ten behoeve van erflaatster gevestigde hypotheek is tenietgegaan. Dit recht van hypotheek is door erflaatster verleend als zekerheid voor een op 1 juni 1973 gesloten geldlening van fl. 18.057,31 voor de duur van 5 jaar die is ingegaan op 1 januari 1973. Indien de lening van erflaatster na het verstrijken van de looptijd van 5 jaar (dus in 1978) al niet zou zijn afgelost, dan duidt hetgeen hiervoor is vermeld omtrent het feit dat de Stichting is uitgeschreven uit de openbare registers van de Kamer van Koophandel er in ieder geval op dat deze lening op het moment van de ontbinding van de Stichting was afgelost. Daarbij komt de schriftelijke verklaring van [naam] , waarin hij dit alles – inclusief de stelling dat niet is gebleken van enige (rest)schuld die betrekking heeft op de hypothecaire lening – namens [bedrijfsnaam] heeft bevestigd. Bij de behandeling ter zitting heeft [naam] bevestigd dat deze verklaring daadwerkelijk van hem afkomstig is en dat hij vertegenwoordigingsbevoegd is om die verklaring namens [bedrijfsnaam] af te leggen.
4.10.
De voorzieningenrechter zal daarom in dit vonnis de inschrijving waardeloos verklaren.
Uitvoerbaar bij voorraad-verklaring
4.11.
Aangezien aan de voorwaarde daartoe is voldaan, zal de voorzieningenrechter de uitvoerbaar bij voorraad verklaring toewijzen.
Kracht van gewijsde
4.12.
[eisers] hebben gevorderd te bepalen dat dit vonnis onmiddellijk kracht van gewijsde heeft en hebben aangegeven te berusten in het vonnis als bedoeld in artikel 334 Rv.
4.13.
Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de verklaring van waardeloosheid niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer tegen open staat. De hoger beroepstermijn bedraagt vier weken. Intussen lopen [eisers] het risico dat zij boetes gaan verbeuren en dat de koopovereenkomst wordt ontbonden. Op grond van artikel 334 Rv is het mogelijk af te zien van een recht op hoger beroep en te berusten in een vonnis. Nu (de advocaat van) [eisers] zowel bij dagvaarding als ter zitting ondubbelzinnig heeft verklaard dat [eisers] van het recht op hoger beroep afzien bij een toewijzend vonnis, betekent dit dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per vandaag in kracht van gewijsde gaat.
De machtiging van de bewaarder
4.14.
Uit artikel 3:29 lid 4 BW volgt dat dit vonnis na inschrijving de bewaarder machtigt tot doorhaling van de waardeloze inschrijving, zodat het opnemen van een bevel daartoe in het dictum niet nodig is.
Proceskosten
4.15.
[eisers] hebben geen veroordeling in de proceskosten gevorderd. Aangezien de gedaagde partij niet bestaat, zullen [eisers] , hoewel zij materieel in het gelijk zijn gesteld, de eigen kosten moeten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart dat het hypotheekrecht op het registergoed kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , zoals ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te Roermond (destijds Maastricht), in Register [register] , zoals deze inschrijving is gedaan door notaris H.J. van Reij, met standplaats Sittard, blijkens een afschrift van een hypotheekakte althans het borderel van inschrijving, welk borderel als productie 10 in het geding is gebracht, waardeloos is in de zin van art. 3:29 B.W.,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat [eisers] hun eigen proceskosten dragen,
5.4.
verstaat dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per vandaag in kracht van gewijsde gaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
EvdS

Voetnoten

1.Productie 13 bij dagvaarding.