ECLI:NL:RBLIM:2025:7028

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/03/339766 / FT RK 25/121
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft de verzoeker op 6 maart 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 8 juli 2025 uitspraak gedaan. De verzoeker heeft een totale schuldenlast van € 37.679,97, verdeeld over 33 schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van de schulden is ontstaan in de drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Bij de beoordeling van de goede trouw van de verzoeker is gekeken naar de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip van ontstaan van de schulden en het gedrag van de verzoeker. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuld aan Esso, die is ontstaan door herhaaldelijk tanken zonder betaling, niet te goeder trouw is ontstaan. De verzoeker heeft niet aangetoond dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn schulden te verminderen en heeft geen stabiele situatie weten te bereiken. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot schuldsanering afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/339766 / FT RK 25/121
datum vonnis: 8 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De verzoeker heeft op 6 maart 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
Op 29 april zijn nadere stukken overgelegd.
1.3.
Hij is gehoord ter zitting van 25 juni 2025. Hierbij waren tevens aanwezig [naam begeleidster] , begeleidster namens Schakel in Zorg , [naam schuldhulpverleenster] , schuldhulpverleenster namens de Kredietbank Limburg, en [naam beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder namens Bewindvoering Limburg.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Faillissementswet (‘Fw’).
2.2.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.3.
De totale schuldenlast bedraagt € 37.679,97 verdeeld over 33 schuldeisers. Een deel van de schulden is ontstaan in de drie jaren voor de indiening van het verzoekschrift.
Opvallend hierbij is de schuld aan Esso. Volgens de crediteurenlijst gaat het om een totaal van € 1.049,68, verdeeld over 7 dossiers, terwijl het begeleidend schrijven bij het verzoekschrift een schuld van € 1.178,42, verdeeld over 8 dossiers vermeldt. Uit de bijlage bij het verzoekschrift vermeldt dat het 11 dossiernummers betreft, maar vermeldt niet de hoogte van de schuld. Wat hiervan ook zij, de schuld aan Esso heeft betrekking op het vele malen zonder betaling wegrijden na het tanken. De door de verzoeker gegeven toelichting is wellicht een verklaring, maar geen rechtvaardiging. De schuld is dus niet te goeder trouw ontstaan. Dat dit recent niet meer is gebeurd, zoals de beschermingsbewindvoerder ter zitting verklaarde, is niet relevant, nu de wet de beoordelingstermijn beperkt tot 3 jaar.
De rechtbank acht de verwijtbaarheid van het ontstaan van de schuld aan Esso dermate groot dat het oordeelt dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voor indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest zoals de wet dat bedoelt.
2.4.
Voorts heeft de verzoeker niet aannemelijk gemaakt zich tot het uiterste te hebben ingespannen om de schulden te verminderen. Hij werkt niet en is niet op zoek naar een baan. De verzoeker is elektricien is, een beroep waarmee hij normaliter een full-time baan kan krijgen (wat in de schuldsaneringsregeling ook wordt verlangd). Hij werkt echter niet, vanwege fysieke belemmeringen, maar vooral niet vanwege de psychische problemen die hij al lang, zeker sinds 2021, heeft. Hij heeft hierbij om hulpverlening verzocht en ook hulp gekregen. Veel vooruitgang lijkt er echter niet te zijn geboekt. Het enige positieve lijkt te zijn - in weerwil van de kennelijk onjuiste update van 30 januari 2025 in het intaketapport, die meldt dat verzoeker nog steeds met verslaving kampt - dat hij van zijn verslaving af is, zo is ter zitting bevestigd. Echter, pas na 4 jaar is verzoeker aangemeld bij MET GGZ, waar hij nu op de wachtlijst staat. Ten aanzien van zijn (overige) psychische problemen lijkt er in de tussentijd niet veel vooruitgang te zijn geboekt. De verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij met veel wisselende hulpverleners te maken heeft gehad (wat de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt), maar ook dat hij er steeds mee bezig was, maar dat er niets uit kwam. Wat daarvan ook zij, niet gebleken is dat de verzoeker in l die jaren voldoende actief heeft gezocht naar effectieve behandelingen. Uit de verklaring van de Zorggroep Triade van 20 juni 2024 valt af te leiden dat de verzoeker veel vertrouwen had in de praktijkondersteuner van de huisarts, maar ook dat hij bepaalde gevoelige gebeurtenissen uitsluitend met die praktijkondersteuner wenste te bespreken en niet ook met andere hulpverleners. Met die houding frustreerde hij een effectieve hulpverlening.
Hoewel Met GGZ de verzoeker heeft aangeraden om gebruik te maken van eHealth, en heeft aangegeven dat dat vast onderdeel uitmaakt van de behandeling, heeft verzoeker niets met eHealth gedaan. Volgens zijn verklaring ter zitting omdat het niet verplicht was, omdat hij liever een persoonlijke behandeling wil en omdat hij meent dat Met GGZ zijn klachten niet kent. Gesteld noch gebleken is echter dat de verzoeker hierover in overleg is getreden met Met GGZ.
Illustratief voor de houding van de verzoeker is tot slot dat hij meent dat hij de door de gemeente als verplichting opgelegde gebruikmaking van voorzieningen, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling niet als verplichting ziet. Niet gebleken is dat hij zich sindsdien voldoende heeft ingezet om te herstellen of om een stabiele situatie te bereiken.
2.5.
Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2025 in tegenwoordigheid van M.P.J. Huijs, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.