ECLI:NL:RBLIM:2025:6896

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/03/342578 KG ZA 25-211
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over voorlopig gebruiksrecht van gemeenschappelijke woning na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die op 15 juli 2025 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners die beiden vorderen het exclusieve voorlopig gebruiksrecht van hun gezamenlijk eigendom, een woning. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad die in februari/maart 2025 is beëindigd. Op 4 mei 2023 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere is opgenomen dat bij beëindiging van de overeenkomst een partij het recht heeft om nog zes maanden in de woning te verblijven, met een redelijke vergoeding aan de andere partij. De vrouw stelt dat zij in staat is om haar deel van de woonlasten te betalen, terwijl de man aanvoert dat hij financieel beter in staat is om de lasten te dragen en de woning wil overnemen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de financiële situatie van de man doorslaggevend is en heeft hem het exclusieve gebruik van de woning voor zes maanden toegewezen. De vrouw is veroordeeld om de woning binnen een maand te verlaten en een gebruiksvergoeding van € 450,- per maand aan de man te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/342578 / KG ZA 25-211
Vonnis in kort geding van 15 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.H.M. Belt,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 en 2,
- de conclusie van antwoord teven eis in reconventie met de producties 1 tot en met 5,
- de aanvullende productie 3 van de vrouw ingediend tijdens de mondelinge behandeling,
- de aanvulling/vermeerdering van eis van de vrouw ingediend tijdens de mondelinge behandeling,
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De relatie is in februari/maart 2025 beëindigd.
2.2.
Op 4 mei 2023 zijn partijen een samenlevingsovereenkomst (hierna: de samenlevingsovereenkomst) aangegaan. De samenlevingsovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang:
“(…)
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT EIGEN WONING
Artikel 12
1. Ingeval de overeenkomst eindigt door opzegging of in onderling overleg kan iedere partij de voorzieningenrechter verzoeken om te bepalen dat hij of zij - met uitsluiting van de andere partij - nog zes (6) maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beide partijen bewoonde woning.
2. Als de woning aan beide partijen toebehoort of toebehoort aan de partij, die niet in de woning blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over de bedoelde periode aan de ander een, eventueel door de voorzieningenrechter vast te stellen, redelijke vergoeding te betalen.
3. Een regeling inzake verblijf of betaling als opgenomen in de leden 1 en 2 van dit artikel brengt nimmer het bestaan van een (onder)huurverhouding mee.
(…)”
2.3.
Partijen wonen tot op heden nog beiden in de woning aan de [adres] , [woonplaats] (hierna: de woning). Partijen hebben de woning in gemeenschappelijk eigendom en zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar. De hypotheeklasten bedragen € 905,29 per maand. [1]

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De vrouw vordert – na vermeerdering van eis, alsmede na vermindering van eis ter zitting inzake de vordering betreffende de proceskosten (vordering onder 4) – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
zal bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning voor een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de dag dat de man de woning heeft verlaten,
de man zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten en niet meer te betreden, en deze tezamen met de zich daarin bevindende inboedel volledig ter vrije beschikking van de vrouw te stellen, onder afgifte van de sleutels aan de vrouw,
de man zal veroordelen, indien hij niet binnen drie dagen na betekening van dit vonnis vrijwillig aan de in dit vonnis op te nemen veroordelingen voldoet en blijft voldoen, tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximaal te verbeuren totaal van € 10.000,00,
Subsidiair
4. voor het geval dat de vorderingen van de vrouw in conventie worden afgewezen en de vorderingen in reconventie van de man worden toegewezen, zal bepalen dat de man een redelijke vergoeding van € 450,- per maand aan de vrouw dient te voldoen voor het gebruik van de woning ex artikel 12 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren,
Zowel primair als subsidiair
5. de proceskosten zal compenseren.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
De man vordert – na vermindering van eis ter zake de vordering betreffende de proceskosten (vordering onder 6) – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [2] :
3. zal bepalen dat de man — met uitsluiting van de vrouw — gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning voor een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de dag dat de vrouw de woning heeft verlaten,
4. de vrouw zal veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten en niet meer te betreden en deze tezamen met de zich daarin bevindende inboedel, volledig ter vrije beschikking van de man te stellen, onder afgifte van de sleutels aan de man,
5. de vrouw zal veroordelen, indien zij niet binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis vrijwillig aan de in dit vonnis op te nemen veroordelingen voldoet en
blijft voldoen, tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel tot een
maximaal te verbeuren totaal van € 10.000,-,
6. de proceskosten zal compenseren.
In voorwaardelijke reconventie
3.5.
Daarnaast vordert de man, voor het geval enig deel van de vordering van de vrouw wordt toegewezen, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
2. zal bepalen dat de vrouw een redelijke vergoeding van € 450,- per maand aan de man dient te voldoen voor het gebruik van de woning ex artikel 12 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst.
3.6.
De vrouw voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Het spoedeisend belang
4.2.
Partijen hebben hun relatie beëindigd en wonen nog steeds onder één dak. Ze zijn het er over eens dat de situatie thuis onhoudbaar is en dat ze niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Ieder van hen vordert daarom het exclusief voorlopig gebruiksrecht van de woning. De voorzieningenrechter acht het gelet op de door partijen gestelde omstandigheden voldoende aannemelijk dat de situatie spoedeisend is.
Tijdelijke voortzetting woongenot eigen woning
4.3.
Op grond van artikel 12 van de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst [3] kan iedere partij de voorzieningenrechter verzoeken om te bepalen dat hij of zij met uitsluiting van de ander nog zes maanden in de woning mag verblijven, eventueel tegen een redelijke vergoeding die aan de ander betaald dient te worden. Aangezien de vrouw en de man ieder voor de helft eigenaar van de woning zijn, hebben zij beiden het recht om de woning te gebruiken. Ze hebben er tevens beiden belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen. Bij de vraag wie met uitsluiting van de ander voorlopig in de woning zal mogen blijven, gaat het om een belangenafweging. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.4.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Voldoende is dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn.
4.5.
De vrouw en de man hebben beiden argumenten aangevoerd waarom hij of zij voorlopig alleen in de woning zou moeten blijven wonen. De vrouw stelt dat zij middels haar nieuwe baan in staat is om haar gedeelte van de woonlasten te voldoen. Ze werkt 24 uur per week en zal maandelijks € 1.652,- bruto verdienen. Ter zitting heeft ze onder verwijzing naar artikel 5.3. van haar arbeidscontract aangegeven dat ze naast het basissalaris aanspraak kan maken op een onregelmatigheidstoeslag, vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. [4] Mede gelet op de (onregelmatige) werktijden is het voor haar van belang dat ze dichtbij haar werk in [plaats] woont en dus in de woning kan blijven. Daarnaast heeft ze gesteld dat ze geen familie of vrienden in de buurt heeft bij wie ze kan verblijven en dat ze niet in staat is om op korte termijn andere woonruimte te vinden.
De man heeft op zijn beurt gesteld dat hij met zijn inkomen – naar de man stelt: meer dan € 50.000,- bruto per jaar – beter in staat is om de woonlasten te voldoen dan de vrouw en tevens dat hij de woning wil overnemen. Daarnaast stelt ook hij dat hij er belang bij heeft om in de buurt van zijn werk te wonen en dat hij geen familie of vrienden in de buurt heeft bij wie hij kan verblijven. Het betrekken van andere woonruimte is op korte termijn volgens hem niet mogelijk: vanwege zijn inkomsten zou hij niet in aanmerking komen voor woningen met een huurprijs onder € 1.000,- per maand. De vrouw daarentegen zou in aanmerking kunnen komen voor huursubsidie, aldus de man.
4.6.
De voorzieningenrechter constateert dat de belangen van partijen om in de woning te kunnen blijven van gelijke aard zijn, met uitzondering van hun financiële situatie. De voorzieningenrechter acht die financiële situatie in dit geval van doorslaggevende betekenis bij de vraag wie voorlopig alleen in de woning mag blijven wonen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het in het belang van partijen is dat er zo veel mogelijk rust in de situatie ontstaat. Gelet op het gestelde inkomen van de vrouw voorziet de voorzieningenrechter problemen indien de vrouw in de woning blijft. De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat de vrouw haar deel van de maandelijkse hypotheeklasten plus een redelijke gebruiksvergoeding aan de man, in combinatie met bijkomende gebruikslasten, zoals energiekosten, zal kunnen dragen zonder daarbij in de problemen te komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd aangegeven dat ze dit wel kan betalen, maar zij heeft dit niet nader toegelicht.
Dat de man de woonlasten inclusief een gebruiksvergoeding en zijn overige lasten op basis van zijn inkomen kan betalen, acht de voorzieningenrechter aannemelijker. Daar komt bij dat de man heeft aangegeven de woning te willen overnemen en dat hij de komende drie maanden zal onderzoeken of dit financieel mogelijk is. Indien de man de woning inderdaad kan overnemen, worden op deze manier onnodige extra verhuisbewegingen voorkomen.
Gelet op het bovenstaande zal de voorzieningenrechter het uitsluitend gebruik van de woning voor een periode van zes maanden toewijzen aan de man. De primaire vorderingen in conventie zullen worden afgewezen en de vordering in reconventie onder 3. zal worden toegewezen. De vordering in reconventie onder 4. ligt tevens voor toewijzing gereed in die zin dat de vrouw de woning dient te verlaten en de sleutels dient af te geven aan de man. De gevorderde termijn van vertrek en het gevorderde gebruik van de inboedel zal de voorzieningenrechter hierna beoordelen.
4.7.
Aangezien de primaire vorderingen in conventie zullen worden afgewezen, is de grond aan de voorwaardelijke vordering in reconventie van de man komen te ontvallen. De voorzieningenrechter komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de vordering van de man onder 2.
4.8.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij van mening zijn dat de termijn van drie dagen inzake het verlaten van de woning, te kort is. Zowel de vrouw als de man hebben ingestemd met een termijn van één maand voor het verlaten van de woning. De voorzieningenrechter zal partijen daarin volgen.
4.9.
De man vordert in reconventie onder 4. dat de zich in de woning bevindende inboedel volledig ter vrije beschikking van hem wordt gesteld. Ter zitting heeft de man erkend dat het grootste deel van de in de woning aanwezige inboedel van de vrouw is en dus aan haar toekomt. Daartoe behoort volgens de man in ieder geval de bank, de tv en de dozen die beneden staan. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter dit deel van de vordering slechts gedeeltelijk toewijzen, in die zin dat de vrouw slechts is gehouden de inboedel in de woning achter te laten en ter vrije beschikking van de man te stellen, voor zover de inboedel eigendom is van de man of gemeenschappelijk eigendom van beide partijen is.
4.10.
Daarnaast vordert de man een dwangsom voor het geval de vrouw zich niet houdt aan de na te noemen veroordelingen. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Ter zitting hebben beide partijen afgesproken dat ze elkaar (en elkaars goederen) in de periode voordat een van de partijen het uitsluitend gebruik voor zes maanden van de woning verkrijgt, met rust zullen laten, geen discussies zullen aangaan en elkaar met respect zullen behandelen. Desondanks acht de voorzieningenrechter een dwangsom een gepaste prikkel voor de vrouw om aan de veroordelingen te zullen voldoen. De dwangsommen zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om deze te matigen naar een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw zich niet aan de na te noemen veroordelingen houdt, met een maximum van € 5.000,-. Indien de vrouw zich houdt aan de hierna uit te spreken veroordelingen zal zij geen dwangsommen verbeuren.
Gebruiksvergoeding
4.11.
De vordering van de vrouw tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding door de man van € 450,- zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt. Op grond van artikel 12 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst staat het de vrouw vrij om de voorzieningenrechter te verzoeken een gebruiksvergoeding vast te stellen. In dit geval is het redelijk om een gebruiksvergoeding toe te kennen aan de vrouw, omdat de woning aan beide partijen in eigendom toebehoort en de man tijdelijk de woning alleen zal gaan bewonen. De voorzieningenrechter begrijpt dat de hoogte van het gevorderde bedrag is gebaseerd op de helft van de netto hypotheeklasten van de woning, dat wil zeggen na aftrek van de voorlopige teruggave van de Belastingdienst. De hoogte van deze door de vrouw gevorderde vergoeding, waartegen door de man geen verweer is gevoerd, komt de voorzieningenrechter als een redelijke vergoeding voor. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.12.
Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de kosten te compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in voorwaardelijke reconventie
5.2.
verstaat dat over de vordering niet hoeft te worden beslist,
in reconventie
5.3.
bepaalt dat de man, met uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning aan de [adres] , [woonplaats] voor een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de dag dat de vrouw de woning heeft verlaten,
5.4.
veroordeelt de vrouw om binnen één maand na betekening van dit vonnis
de woning aan de [adres] , [woonplaats] te verlaten en niet meer te betreden en deze tezamen met de zich daarin bevindende inboedel, voor zover die inboedel eigendom is van de man of gemeenschappelijk eigendom is, volledig ter vrije beschikking van de man te stellen, onder afgifte van de sleutels aan de man,
5.5.
veroordeelt de vrouw, indien zij niet binnen één maand na betekening van dit vonnis vrijwillig aan de veroordelingen onder 5.4 voldoet en blijft voldoen, tot betaling van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat zij niet aan de veroordelingen voldoet, met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van in totaal € 5.000,-,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.
DS

Voetnoten

1.Productie 2 van de man.
2.De voorzieningenrechter houdt de nummering van de (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen aan zoals deze is opgenomen in de conclusie van antwoord.
3.Zie rov. 2.2.
4.Productie 3 van de vrouw.