ECLI:NL:RBLIM:2025:6672

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
03.167265.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het aanwezig hebben van lachgas

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen, vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 240 kilogram lachgas in Nederland. De verdachte, geboren in Frankrijk en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door mr. L.M.E. Kleczewski, waarnemend voor mr. C.C. Haanappel. De zaak werd eerder behandeld door de politierechter en verwezen naar de meervoudige kamer vanwege de complexiteit. Tijdens de zitting op 11 juni 2025 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was dat de cilinders daadwerkelijk lachgas bevatten. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank wees op het ontbreken van een chemisch deskundigenrapport en de vernietiging van de cilinders, waardoor het bewijs niet kon worden geleverd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat de verdachte de ten laste gelegde hoeveelheid lachgas voorhanden had.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.167265.23
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 2004,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.M.E. Kleczewski, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. C.C. Haanappel, beiden advocaat te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank op de zitting van 11 juni 2025. Eerder was de zaak ook al inhoudelijk behandeld door de politierechter op 26 juli 2023, die de zaak toen heeft verwezen naar de meervoudige kamer wegens de aard en complexiteit van de zaak. Voorts heeft op 23 januari 2024 een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden, waarna bij tussenvonnis van 6 februari 2024 het onderzoek heropend is en een nadere opdracht aan de officier is gegeven. Op de zitting van 11 juni 2025 is de verdachte niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.167261.23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander op 7 juli 2023 te Venlo ongeveer 240 kilogram lachgas opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – gelet op hetgeen eerder naar voren is gekomen op de inhoudelijke behandeling van 23 januari 2024, alsmede gelet op het naar aanleiding van het gewezen tussenvonnis in geding gebrachte aanvullend proces-verbaal van 21 mei 2024 en het nadere bericht van de officier van 19 mei 2025 – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat – ondanks dat er geen nader onderzoek naar in inhoud van de cilinders heeft plaatsgevonden – uit het dossier voldoende kan worden vastgesteld dat in de auto waarin de verdachten reden 240 kilogram lachgas lag. De gesealde flessen zijn immers gewogen en waren blijkens het opschrift gevuld met lachgas. Bovendien hebben beide verdachten aangegeven dat het om lachgas gaat. Zij hebben het lachgas voor veel geld bij een professionele firma in Duitsland gekocht. De officier van justitie acht het dan ook onaannemelijk dat de verdachten zijn opgelicht en er dus geen lachgas in de cilinders zat. Ook staat voldoende vast dat beide verdachten wisten dat zij dit lachgas gingen vervoeren, nu zij dit in Duitsland hebben ingeladen. Het medeplegen kan eveneens bewezen worden verklaard, aangezien zij allebei cilinders hebben ingeladen in de auto en deze vervolgens in vereniging hebben vervoerd. De verdachten geven aan dat zij niet wisten dat de import, het vervoer en het bezit van lachgas strafbaar was, maar het niet kennen van de wet komt altijd voor rekening van de persoon die zich op Nederlands grondgebied begeeft. De verklaring van de verdachten dat het lachgas was bedoeld voor een feestje acht de officier van justitie, gezien de hoeveelheid, volstrekt ongeloofwaardig. Alles duidt erop dat het lachgas was bedoeld om door te verkopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er geen NFI-rapport is het dossier zit, waardoor niet kan worden vastgesteld dat er lachgas in de tanks zat. Deze tanks kunnen immers nagevuld en geseald worden, waarbij dan een certificaat wordt geleverd om te bewijzen dat er daadwerkelijk lachgas in de tank zit. Dergelijke certificaten zijn hier niet aangetroffen. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsvrouw verder aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken in het geval de rechtbank niet kan vaststellen dat de inhoud van de flessen daadwerkelijk lachgas betrof. [1] De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op een document waarin de wetsgeschiedenis [2] en het Consultatieadvies Wijziging Opiumwetbesluit in verband met lachgas is opgenomen, waaruit volgt dat voor een succesvolle vervolging bewezen dient te worden dat de aangetroffen stof daadwerkelijk lachgas betreft. Hiervoor is het nodig dat de inhoud van de aangetroffen verpakkingen op chemische samenstelling wordt onderzocht. Er kan in deze zaak ook niet op een andere manier vastgesteld worden dat lachgas in de tanks zat, nu de verdachte zelf niet heeft getest wat er in de tank zat, dus zijn mededeling dat het lachgas was, kan geen indicator zijn. Het kan dientengevolge niet worden vastgesteld dat het 240 kilogram lachgas betrof, hetgeen betekent dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging, van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de ten laste gelegde hoeveelheid lachgas, alsook van het vervoer en het bezit daarvan. Zij overweegt daartoe als volgt.
Eerder heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 februari 2024 overwogen dat zij het noodzakelijk acht een representatief deel van de inbeslaggenomen cilinders te laten onderzoeken op hun chemische samenstelling en heeft zij de officier van justitie daartoe opdracht gegeven. De officier van justitie heeft op 19 mei 2025 te kennen gegeven dat een dergelijk nader onderzoek niet meer mogelijk is, omdat de desbetreffende lachgascilinders zijn vernietigd.
De rechtbank herhaalt dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad voorbeelden te vinden zijn waarin de Hoge Raad een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen voldoende met redenen omkleed heeft geacht, ofschoon een chemisch deskundigenrapport over de samenstelling van de verdovende middelen ontbrak. Daarin was steeds sprake van bijkomende omstandigheden die door de Hoge Raad als voldoende redengevend voor het bewijs werden beoordeeld, zoals bijvoorbeeld de omstandigheid dat gebruikers hadden verklaard dat zij de gebruikelijke uitwerking ondervonden van de hun bekende stof, of dat wat zij zagen de stof is die zij altijd in hun gebruikerskringen tegenkomen, in samenhang met het resultaat van een indicatieve test van de verdovende middelen. [3]
Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter
niet voor. Het dossier bevat geen indicatieve test en niet blijkt van eerdere ervaringen van de verdachte met de inhoud van de cilinders op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het niet anders kan dan dat het ook hier lachgas betrof. De verdachte en de medeverdachte hebben de inhoud van de cilinders niet zelf getest en uit het dossier blijkt niet dat de verdachte of de medeverdachte eerder lachgas hebben gekocht bij dezelfde verkoper.
De enkele omstandigheid dat er stickers c.q. symbolen op de cilinders zitten die aanduiden dat het om lachgas zou gaan, is hierbij onvoldoende om met zekerheid te kunnen vaststellen dat het daadwerkelijk om lachgas gaat. Dit is wel een aanwijzing dat zich lachgas in deze cilinders bevindt, maar het is geen doorslaggevend bewijs. Het aanvullend proces-verbaal van 21 mei 2024 geeft hier ook geen uitsluitsel over en noopt niet tot een ander oordeel. Al met al blijft het onduidelijk wat de chemische samenstelling is geweest van de aangetroffen cilinders en is daarbij geen sprake van een bijkomende omstandigheid die als voldoende redengevend voor het bewijs kan worden beschouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten heeft om te kunnen vaststellen dat de verdachte de ten laste gelegde hoeveelheid lachgas voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve niet bewezen, zodat verdachte daarvan integraal dient te worden vrijgesproken. Het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek (tot het horen van de verbalisant die het aanvullend proces-verbaal van 21 mei 2024 heeft opgemaakt) behoeft daarom geen bespreking meer.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.A.M. Philippart, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2025.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk in Nederland aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 240 kilogram distikstofmonoxide (lachgas), in elk geval een hoeveelheid distikstofmonoxide (lachgas), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Ongepubliceerd, parketnummer 16.312121.23.
2.Besluit van 17 november 2022, houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst.
3.Zie Hoge Raad 24 oktober 1978. NJ 1979. 130; Hoge Raad 7 april 1981, NJ 1981,443; Hoge Raad