ECLI:NL:RBLIM:2025:6605

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
03.394750.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag en zedendelicten

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag en van zedendelicten. De verdachte, geboren in 1981 en momenteel gedetineerd, heeft een 14-jarige minderjarige, hier aangeduid als [slachtoffer], onttrokken aan het wettig gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de minderjarige in de periode van 2 tot en met 11 december 2024 heeft opgehaald en met haar in verschillende hotels heeft verbleven zonder toestemming van de voogd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onttrekken van de minderjarige aan het wettig gezag en heeft hem hiervoor een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zedendelicten, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te staven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander objectief bewijsmateriaal, waardoor de beschuldigingen niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De zaak benadrukt de complexiteit van zedenzaken en de noodzaak van voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.394750.24; 03.247250.24 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [gebooreplaats] (Marokko) op [geboortedatum 1] 1981,
momenteel gedetineerd in [PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juni 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (wettelijk vertegenwoordiger: [voogdes] , voogdes). De benadeelde partij is op de zitting gehoord, bijgestaan door advocate mr. K. Valkeneers. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 2 december 2024 tot en met 11 december 2024 opzettelijk de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan het wettig gezag heeft onttrokken;
Feit 2:in de periode van 3 december 2024 tot en met 6 december 2024 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die op dat moment 14 jaar was, welke ontucht mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
Feit 3:op 11 december 2024 [naam 1] heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en 2 verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] , de aangifte van [voogdes] en het berichtenverkeer tussen [slachtoffer] en de verdachte. De verklaring van [slachtoffer] acht de officier van justitie betrouwbaar, mede gelet op het feit dat beide aangiftes steun vinden in de inhoud van de berichten die tussen [slachtoffer] en de verdachte zijn gestuurd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt door verbalisant [naam 2] . Tevens vindt deze verklaring steun in hetgeen de verdachte heeft verklaard over dat hij op dat moment in een verhitte gemoedstoestand zat en daarom gescholden heeft.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was en weggelopen was, maar de verdachte heeft meermaals [slachtoffer] gevraagd terug te gaan naar haar ouders. Het enkel onderdak bieden, levert geen onttrekking op in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op. Uit de berichten kan niet worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer] heeft onttrokken aan het wettig gezag. [slachtoffer] is op eigen initiatief naar de verdachte gegaan. De verdachte heeft geen beslissende invloed gehad. Indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de tenlastegelegde periode ingekort dient te worden van 3 december 2024 tot en met 11 december 2024.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen steunbewijs van de aangifte van [slachtoffer] in het dossier zit ten aanzien van de seksuele handelingen. De verklaringen van [naam 3] en [naam 4] betreffen de-audituverklaringen. Er zijn tevens aanwijzingen dat die verklaringen over een andere persoon dan de verdachte gaat. Uit het berichtenverkeer volgt ook niet dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast komen de audio- en video-opnames van het verhoor van [slachtoffer] niet overeen met de weergave in het proces-verbaal van de aangifte van haar. Uit de opnames komt naar voren dat de verhoorwijze veel te dwingend en sturend is geweest.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak – feit 2
Juridisch kader
Aan de verdachte is een zedendelict tenlastegelegd. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken en kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (veronderstelde) seksuele handelingen, namelijk degene die zich als slachtoffer ziet en degene die als dader wordt gezien. Veelal is het ook zo dat de (belastende) verklaring van het slachtoffer lijnrecht tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Ook in deze zaak is dit het geval.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één getuige. Als hetgeen de getuige verklaart niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel zal de rechter de verdachte moeten vrijspreken. Het ondersteunend bewijsmateriaal moet uit een andere bron dan de getuige afkomstig zijn en mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de getuige. De toets die de rechtbank daarmee moet aanbrengen houdt geen oordeel in over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring van aangever.
Of er voldoende steunbewijs is, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Toch zijn daarvoor wel enige aanknopingspunten in de jurisprudentie geformuleerd. Zo is het in beginsel niet voldoende dat andere personen ‘van horen zeggen’ verklaren over hetgeen de aangever tegen hen verteld heeft, omdat de bron van de verklaring dan nog steeds alleen de aangever is. In sommige gevallen kan een verklaring van een getuige, die niet ter plaatse aanwezig is geweest, echter wel als steunbewijs worden aangenomen. Dit kan als de getuigenverklaring ook een eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van aangever (vlak) nadat het strafbare feit zou zijn gepleegd.
Vrijspraak
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] bij de politie heeft verklaard meerdere malen seksuele handelingen te hebben gepleegd met de verdachte in de periode dat zij met de verdachte in verschillende hotels heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank vinden de door haar geuite en voor de verdachte belastende feiten en omstandigheden onvoldoende steun in ander objectief bewijsmateriaal. De rechtbank kan de beschuldigingen van [slachtoffer] daarom niet naar de eisen van de wet staven met steunbewijs.
De rechtbank acht daarvoor van belang dat hetgeen de getuigen [naam 5] en [naam 6] verklaard hebben over de tenlastegelegde gedragingen uit dezelfde bron afkomstig was, namelijk [slachtoffer] . Tevens hebben deze getuigen niet verklaard over een (hevig) emotioneel of fysiek toestandstandsbeeld van [slachtoffer] vlak nadat het strafbare feit zou zijn gepleegd, zodat de verklaringen ook niet in die zin niet als steunbewijs kunnen worden gebezigd.
Hoewel de chatberichten uit een andere bron dan [slachtoffer] afkomstig zijn, kunnen deze ook niet als steunbewijs dienen. Uit deze chats valt immers niet ondubbelzinnig duidelijk af te leiden dat de verdachte daadwerkelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] .
Dat de verdachte ongebruikte condooms heeft weggegooid in een prullenbak in een hotelkamer waar hij met [slachtoffer] verbleef, zo heeft hij zelf verklaard, betekent naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat de verdachte daadwerkelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Overigens zijn deze condooms ook nooit aangetroffen tijdens het onderzoek in die betreffende hotelkamer.
Nu de rechtbank met vorenstaande vaststelling onvoldoende steunbewijs aangetroffen heeft, is de vraag naar de betrouwbaarheid en waarachtigheid van de aangifte van [slachtoffer] niet langer doorslaggevend bij de beoordeling van de tenlastelegging. Immers ook bij het uitgaan van de inhoud van die aangifte ontbreekt het benodigde steunbewijs. Om deze reden behoeft hetgeen de raadsvrouw opgemerkt heeft over de wijze van verhoor, zoals zou blijken uit secure bestudering van de opname van het verhoor, geen verdere bespreking.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd en zal hem dan ook hiervan vrijspreken.
Vrijspraak - feit 3
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het proces-verbaal van aangifte door arrestantenbeveiliger [naam 1] is niet door hemzelf op ambtseed opgemaakt, zodat dit niet de bewijskracht heeft die in het bepaalde in artikel 344 lid 2 Sv is bedoeld. Het proces-verbaal van aangifte bewijst slechts dat aangifte door [naam 1] is gedaan ten overstaan van de verbalisant. Nu er geen ander bewijs aanwezig is en verdachte de bedreiging ontkent, zal de rechtbank de verdachte dan ook van het tenlastegelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring - feit 1 [1]
Bewijsmiddelen
In het
proces-verbaal van aangifte van [voogdes] van 13 december 2024staat het volgende gerelateerd [2] :
"Ik, [voogdes] , doe namens Bureau Jeugdzorg, als uitvoerend voogd, aangifte voor
onttrekking aan het ouderlijk gezag van [slachtoffer] . Niemand had het recht en of
de toestemming voor het plegen van dit feit. Bureau Jeugdzorg is sinds 11 juni 2019 betrokken bij [slachtoffer] . Tot 8 juli 2021 hadden de ouders van [slachtoffer] het ouderlijk gezag. Vanaf 8 juli 2021 tot heden heeft Bureau Jeugdzorg het gezag over [slachtoffer] . Vanuit rechtelijke machtiging verblijft [slachtoffer] bij [instelling] in Cadier en Keer op de afdeling [afdeling] .
Op 2 december 2024 is [slachtoffer] bij [instelling] , afdeling [afdeling] , weggelopen. [instelling] had haar op 2 december 2024 als vermist opgegeven. Op 11 december 2024 belde de moeder van [slachtoffer] mij op. Zij vertelde mij dat [slachtoffer] in Heerlen was en dat zij in gezelschap was van ene [verdachte] . Sinds 11 december 2024 is [slachtoffer] terug bij [instelling] . [instelling] en de ouders van [slachtoffer] hadden mij geïnformeerd over het aantreffen van [slachtoffer] bij een meerderjarige man op 11 december 2024.
In het
proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2025staat het volgende gerelateerd [3] :
Op vrijdag 3 januari 2025 hoorde ik, verbalisant [naam 7] , van de begeleider van [slachtoffer] , dat hij zei dat [slachtoffer] de gebeurtenissen op schrift heeft gezet. In dit verslag vertelt zij over de gebeurtenissen van dag 1 tot en met dag 10. Ik heb het verslag zoveel als mogelijk letterlijk uitgewerkt.
Dag 2: Met [verdachte] geappt, hij wou dat ik naar hem kwam, heb ik ook gedaan,
eerst overlegd met [naam 8] , hij vond het prima zolang ik hem op de hoogte hield, dus
toen ben ik van Utje
(de rechtbank begrijpt “Utrecht”)naar Den Haag gegaan en van Den Haag naar Zoetermeer, toen is hij mij daar komen ophalen met z'n fat bike, toen zijn we van Den Haag naar Maastricht gegaan, hotel gepakt. [hotel] hotel tegenover de bios, alleen gedoucht, daarna apart van hem gaan slapen.
Dag 3: Ik werd wakker rond 13/13.30, [verdachte] was schoon aan het maken in het hotel. Toen ik wakker werd heb ik gedoucht en schone kleren aan gedaan (van hem), toen ben ik terug gaan slapen, [verdachte] maakte mij rond 18.00 uur wakker, toen zijn we naar maccie gegaan om te eten. Toen zijn wij terug naar het hotel gegaan. Toen ben ik gaan pitten, hij is in slaap gevallen in de stoel bij het raam.
Dag 4: Ik werd wakker om 07:00 uur, omdat [verdachte] me wakker maakte. Toen heb ik me
omgekleed, toen zijn we gaan ontbijten bij Subway. Rond een uur of 9:00 zijn we
teruggegaan naar het hotel. Toen moesten we het hotel uit want het was rond 14.00 uur, toen zijn wij met de trein naar Heerlen gegaan. Naar hotel [hotel] in Heerlen Woonboulevard.
Dag 5: Rond 8 uur werd ik wakker. Toen gingen we naar Eindhoven, 20
minuten fietsen naar het hotel in Eindhoven, [hotel] Hotel. Spullen neergezet &
schoon gemaakt. Hele middag tiktok lopen kijken + snaps sturen. Daarna zijn we wat gaan eten bij de KFC. Daarna zijn we teruggegaan naar het hotel en zijn we gaan slapen.
Dag 6: Ik werd pas rond 12 uur wakker, wonder boven wonder. [verdachte] lag nog te slapen tot een uur of 15. Daarna hebben we 45 minuten gefietst, omdat hij geld op z'n bank moest zetten. Terug bij hotel. Toen hebben we film gekeken, tijdens de film in slaap gevallen.
Dag 7: Ik werd wakker rond 10 uur, toen heb ik Capri Sun gedronken.
Dag 8 en 9: ?
Dag 10: Ik werd wakker om 11 uur in Eindhoven hotel [hotel] . Toen zijn we met de
trein van Eindhoven naar Maastricht, toen overgestapt in de trein naar Kerkrade
Centrum. Toen zijn Voerendaal of Valkenburg uitgestapt. Toen hebben we daar nog
shoppings gedaan. Daar zijn ongeveer gebleven van 13 tot 16 uur. Toen zijn we naar
Heerlen gegaan. Toen stond me moeder opeens voor me neus. Toen ging mijn moeder bellen en ons achterna lopen. Wij zetten het op een sprinten. Toen gingen we een random flat in, daar in het trappenhuis gezeten, peuk gerookt. Toen melde [verdachte] een taxi voor ons, dus ik zit in die taxi opende zo een vrouw van de politie die auto/taxi.
De
verdachte verklaarde tijdens de terechtzitting van 25 juni 2025als volgt:
Ik wist dat [slachtoffer] minderjarig was. Ik wist dat [slachtoffer] was weggelopen. We zijn weggerend toen ik samen met [slachtoffer] haar moeder tegenkwam in Heerlen. Ik heb een taxi gebeld zodat we terug konden gaan naar het hotel. We hebben ons verscholen in een portiek totdat de taxi zou komen.
In het
proces-verbaal van het verhoor van de verdachte van 20 januari 2025staat het volgende gerelateerd [4] :
V: [slachtoffer] verklaart over meerdere hotels, dag 1 in Maastricht, dag 2 tot en met 5 in Heerlen en dan van dag 5 tot dag 10 in Eindhoven. Vertel?
A: Wat moet ik daar over zeggen. Daar is toch niks fouts aan.
V: Klopt dat wat ze zegt over de verdeling van de dagen en de plaatsen?
A: Ja, ja.
Bewijsoverweging
Vooropgesteld moet worden dat in beginsel elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag kan worden beschouwd als het “onttrekken” van deze minderjarige in de zin van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor een geval waarin de minderjarige zelf bijdraagt aan de onttrekking (door weg te lopen), is het van belang of de verdachte in zodanige mate (ook wel: beslissende mate) heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent, dat van onttrekking kan worden gesproken (vgl. HR 14 september 2010,
NJ2010/501).
Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] was weggelopen, moest het voor de verdachte – die daarvan op de hoogte was en ook van het feit dat [slachtoffer] minderjarig was – duidelijk zijn geweest dat de mensen die het wettig gezag hadden over [slachtoffer] niet wilden dat zij bij de verdachte in verschillende hotels en zonder medeweten van hen daar zou verblijven. Door haar desondanks in Zoetermeer op te halen en mee te nemen naar verschillende hotels door het land, heeft de verdachte het voor [slachtoffer] feitelijk mogelijk gemaakt om van huis weg te lopen en van huis weg te blijven. Vervolgens heeft hij haar 8 nachten laten verblijven in hotels zonder de gezaghebbende of de autoriteiten in te lichten. Gelet op het voorgaande heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een beslissende invloed gehad op de (voortdurende) scheiding tussen [slachtoffer] en haar gezaghebbende. Daarmee heeft hij haar onttrokken aan het wettig gezag.
Gezien de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden kan aangenomen worden dat de verdachte dit met opzet heeft gedaan. De verdachte moet immers hebben geweten dat de gezaghebbende van [slachtoffer] nooit toestemming zou hebben gegeven voor het verblijf met een voor haar onbekend persoon, in dit geval de verdachte. De verdachte wist immers dat [slachtoffer] was weggelopen. Bovendien heeft verdachte verklaard steeds te hebben geweten dat [slachtoffer] minderjarig was. Een minderjarige hoort vanzelfsprekend onder ouderlijk of ander gezag.
De rechtbank acht feit 1 daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 3 december 2024 tot en met 11 december 2024 in Nederland opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft ook gevorderd de oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr inhoudend een contactverbod met [slachtoffer] . Tevens heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven ambtshalve een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank de bepleite vrijspraak ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten niet volgt, verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aangegeven zich niet te zullen verzetten tegen oplegging ervan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De toen en nu 43-jarige verdachte heeft de destijds 14-jarige [slachtoffer] acht nachten lang onttrokken aan het wettig gezag, door haar op te halen in Zoetermeer en vervolgens in verschillende hotels in het land met haar te verblijven. Hoewel het slachtoffer zelf was weggelopen en mede het initiatief heeft genomen om elkaar te ontmoeten, heeft de verdachte door met haar van hotel naar hotel te reizen, impliciet steeds opnieuw de keuze gemaakt om [slachtoffer] te onttrekken van het wettig gezag. Hij heeft ook niemand laten weten dat [slachtoffer] bij hem verbleef. Daarmee heeft hij het wettig gezag ondermijnd. Het wettig gezag omvat het recht en de plicht van ouders – of in dit geval van de voogd – het kind op te voeden en te verzorgen. Dit behoort door eenieder te worden gerespecteerd, ook door de verdachte. Hij is door niemand gelegitimeerd om zich over [slachtoffer] te ontfermen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij als volwassen man het minderjarige slachtoffer, dat hij slechts enkele weken kende, zonder toestemming en wetenschap van de voogd heeft opgehaald en meegenomen naar verschillende hotels en daar dagenlang zonder iemand in te lichten, heeft laten verblijven.
Was de politie op 11 december 2024 niet tot ingrijpen overgegaan, dan was verdachte, zoals door hem ter zitting ook verklaard, in feite vluchtend voor de moeder van [slachtoffer] met een door hem bestelde taxi in gezelschap van [slachtoffer] weer teruggegaan naar het hotel. Dat hij zich met haar in afwachting van de taxi in een portiek verschool, toont genoegzaam het heimelijke karakter waarmee verdachte opereerde op het moment van zijn betrapping op heter daad. Dat hij hotelboekingen traceerbaar tot hemzelf had gereserveerd, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Uit het 30 pagina’s tellende strafblad van de verdachte van 22 mei 2025 blijkt dat hij eerder veelvuldig is veroordeeld. Ofschoon niet voor een soortgelijk feit zoals bewezen is verklaard, toont deze voorgeschiedenis aan dat verdachte zich in tientallen jaren aan vele en velerlei wettelijke verboden niets gelegen heeft laten liggen. Ook liep de verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig feit in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Hoewel dit een veroordeling betreft voor andersoortige strafbare feiten, heeft de verdachte toch onderhavig strafbaar feit gepleegd. De rechtbank rekent hem dit aan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsadviezen die op 2 februari 2024, 12 augustus 2024 en 11 juni 2025 zijn opgemaakt. Hierin rapporteert de reclassering dat de verdachte een studio huurt in Groningen, waar hij meestal niet verblijft vanwege angst voor een stadgenoot, die hem enkele jaren geleden opzettelijk aangereden heeft. De verdachte is afgekeurd voor werk en ontvangt een WIA-uitkering. Of er sprake is van psychische problematiek en/of verslavingsproblematiek is niet duidelijk geworden. Omdat de verdachte stellig het tenlastegelegde ontkent, aangeeft geen hulpvraag te hebben en geen openheid van zaken geeft, heeft de reclassering niet kunnen adviseren of interventies nodig zijn.
De rechtbank overweegt dat het plegen van dit strafbare feit zonder meer oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Deze straf wijkt af van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank van de feiten 2 en 3 zal vrijspreken.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Verder zal de rechtbank op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod, opleggen. Dit acht de rechtbank noodzakelijk ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten jegens [slachtoffer] en ook om haar gevoel van veiligheid enigszins te vergroten. De maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat de verdachte niet aan deze maatregel voldoet, zal de rechtbank bevelen dat 7 dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [voogdes] ) vordert, ten aanzien van feit 2, € 1.000,- aan materiële schade (bestaande uit toekomstige schade) en € 5.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar ten aanzien van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de toekomstige schade vordert de officier van justitie de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in lijn met de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de materiële schade, de toekomstige schade, niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze vast te stellen op een lager bedrag dan gevorderd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan de vordering uitdrukkelijk het feitencomplex van feit 2 ten grondslag ligt waarvan verdachte zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 14 augustus 2024 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in lijn met de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de onderhavige feiten geen soortgelijke feiten betreffen als de feiten waarvoor de verdachte op in augustus 2024 is veroordeeld. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw de ten uitvoer te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. De rechtbank overweegt dat het onderhavige bewezenverklaarde feit slecht enkele maanden nadat de verdachte was veroordeeld voor twee diefstallen heeft plaatsgevonden. De verdachte was dus een gewaarschuwd man. Ondanks dat heeft hij zich toch schuldig gemaakt aan het plegen van onderhavig strafbaar feit. Zijn strafblad toont dat verdachte al vele malen steeds weer veroordeeld is voor uiteenlopend strafbaar gedrag. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding tot een andere beslissing.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38v, 38w en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
  • legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • beveelt dat vervangende hechtenis van 7 dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
Benadeelde partij(t.a.v. feit 2)
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [voogdes] ) niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
Vordering tot tenuitvoerlegging
-
wijst toede vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03.247250.24 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke
gevangenisstraf van 4 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 14 augustus 2024;
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis
met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.M. Geuns, voorzitter, mr. L.E.M. Hendriks en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.R.C. Custers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in de periode van 2 december 2024 tot en met 11 december 2024 in de gemeente Heerlen, Maastricht en/of Waalre althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2024 tot en met 6 december 2024 in de gemeente Heerlen, Maastricht en/of Waalre, althans in Nederland,
met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] -2010), een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
Feit 3
hij op of omstreeks 11 december 2024 in de gemeente Heerlen [naam 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] de woorden toe te voegen: "Ik herinner jouw kop nog wel als ik buiten ben. Als ik jou zie lopen dan schiet ik je door de kop met een AK47", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, afdeling Zeden, proces-verbaalnummer PL2431-2024202144, gesloten op 20 januari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 209.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [voogdes] van 13 december 2024, pagina 8.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2025, pagina 140 tot en met 142.
4.Het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte van 20 januari 2025, pagina 204.