3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 29 februari 2024 omstreeks 09:00 uur vond op de N294/Urmonderbaam te Geleen een verkeersongeval plaats. Daarbij waren een personenauto van het merk Volkswagen type Golf , bestuurd door de verdachte, en een personenauto van het merk Peugeot type 107 , bestuurd door [slachtoffer] , betrokken.
Naar aanleiding van dit ongeval is
een proces-verbaal Forensisch onderzoek verkeeropgemaakt. Hieruit volgt –zakelijk weergegeven– het volgende:
Op donderdag 29 februari 2024, omstreeks 09:50 uur, stelden wij op de plaats van het ongeval een onderzoek in naar de aanleiding/oorzaak/vermijdbaarheid van het verkeersongeval dat op donderdag 29 februari 2024, omstreeks 09:12 had plaatsgevonden op de N294 kort voor hectometerpaal 2,5 Re .
Toedracht
De bestuurster van de Peugeot gereden over de linkerrijstrook van de rechterrijbaan van de N294 , komende uit de richting van Sittard en rijdende in de richting van de kruising met de Burgemeester Lemmensstraat en de Veldweg . Bij deze kruising had deze bestuurster haar voertuig tot stilstand gebracht voor het in haar richting rood licht stralende verkeerslicht. Nadat het verkeerslicht groen licht in haar richting uitstraalde, was deze bestuurster het kruisingsvlak rechtdoor overgestoken, teneinde haar weg over de N294 te vervolgen in de richting van Stein. De bestuurder van de Volkswagen had gereden over de linkerrijstrook van de rechterrijbaan van de N294 , komende uit de richting van Sittard en rijdende in de richting van de kruising met de Burgemeester Lemmensstraat en de Veldweg . Bij deze kruising had deze bestuurder zijn voertuig tot stilstand gebracht achter een personenauto voor het in zijn richting rood licht stralende verkeerslicht. Nadat het verkeerslicht groen licht in zijn richting uitstraalde, was deze bestuurder en de bestuurder/bestuurster van de personenauto voor hem het kruisingsvlak rechtdoor overgestoken, teneinde hun weg over de N294 te vervolgen in de richting van Stein. Nadat de bestuurster van de Peugeot het kruisingsvlak was overgestoken bleef zij op de linkerrijstrook van de rechterrijbaan van de N294 rijden. De bestuurder van de Volkswagen reed eveneens op genoemde linkerrijstrook achter de Peugeot . Op een gegeven moment wisselde de bestuurder van de Volkswagen van rijstrook (van links naar rechts) en haalde hij de Peugeot aan de rechterzijde via de rechterrijstrook in. Tijdens deze inhaalmanoeuvre wisselde de bestuurder te vroeg wederom van rijstrook (van rechts naar links) en sneed hierbij de Peugeot af. Hierbij botste de bestuurder van de Volkswagen met de linkerflank achter i.c. met het linker achterwiel van zijn voertuig tegen de rechterflank voor i.c. het rechter voorwiel van de Peugeot . Door de botsing i.c. met een stuurbeweging werd de Peugeot naar links weggedrukt en kwam het voertuig in de middenberm terecht. Vervolgens botste de bestuurster van de Peugeot frontaal met de voorzijde links van haar voertuig tegen een boom staand in deze berm. De bestuurder van de Volkswagen vervolgde zijn weg zonder te stoppen over de linkerrijstrook in de richting van Stein.
Oorzaak
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de Volkswagen de Peugeot rechts inhaalde en vervolgens de Peugeot afsneed i.c. niet voor liet gaan, nadat de bestuurder van de Volkswagen tijdens het inhalen weer naar links van rijstrook wisselde.
De bestuurder van de Volkswagen had het ongeval kunnen voorkomen indien hij de voor hem rijdende Peugeot niet aan de rechterzijde had ingehaald en de bestuurster van de Peugeot niet had afgesneden tijdens de inhaalmanoeuvre bij het wisselen van rijstrook en bij het wisselen van rijstrook de bestuurster van de Peugeot , die links naast hem reed, voor had laten gaan.
De bestuurster van de Peugeot werd aan de rechterzijde ingehaald door de Volkswagen . Tijdens het inhalen sneed de bestuurder van de Volkswagen de bestuurster van de Peugeot af bij het wisselen van de rijstrook. De bestuurster van de Peugeot kon een aanrijding met de Volkswagen niet voorkomen. Door de kracht van de botsing werd de Peugeot naar links weggedrukt en kwam de bestuurster met haar voertuig in de middenberm terecht en kon zij een aanrijding met de betrokken boom niet meer voorkomen.
Het slachtoffer [slachtoffer] is door de aanrijding gewond geraakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
[slachtoffer] verklaarde bij de rechter-commissarishet volgende:
Heeft u geremd toen u merkte dat er een auto heel dicht achter u reed?
Nee.
(…)
Op vragen van de raadsman van de verdachte:
Mijn cliënt heeft ook een verklaring afgelegd bij de politie. De agent stelde mijn cliënt de
vraag: Wat kunt u vertellen over het verkeersongeval? Mijn cliënt antwoordt: Ik stond voor de verkeerslichten. Ik had het idee dat zij ineens remde. Ik zag ook remlichten’.
Mijn vraag is: Heeft u geremd?
Nee.
Uit
de geneeskundige verklaringvan [slachtoffer] blijkt dat zij een open dijbeen fractuur en een polsfractuur heeft opgelopen. [slachtoffer] is op 29 februari 2024 acuut geopereerd aan haar dijbeen voor een tijdelijke stabilisatie. Op 8 maart 2024 is zij nogmaals geopereerd aan haar been, waarbij een pen en schroeven zijn aangebracht. Ook is zij geopereerd aan de polsbreuk.
Op 4 december 2024 nam
verbalisant [naam]telefonisch contact op met [slachtoffer] . Hierover relateert verbalisant [naam] het volgende:
Zij vertelde dat zij vond dat het nog niet goed gaat met haar. Er zit wel opbouw in.
Ze werkt momenteel 4 uur 3 dagen in de week. Ze heeft 2 x fysiotherapie per week en
sport ook 2 x in de week met een begeleidend sport schema. In haar pols heeft men een
plaatje aangebracht dat er waarschijnlijk operatief uitgehaald moet worden.
Geestelijk heb ik het nog zwaar met de verwerking. Men zegt dat ik een herstel kan
halen van maximaal 80%. Verdachte [naam] heeft geen contact opgenomen met het slachtoffer [naam] .
Getuige [getuige 1]verklaarde, voor zover van belang, – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 29 februari 2024 omstreeks 09:10 uur reed ik op de Urmonderbaan ter hoogte van hectometerpaal 2,4. Ik reed in mijn werkbus. Ik reed op de meest rechter rijbaan. Toen ik aankwam rijden zag ik dat dit verkeerslicht op rood stond. Toen ik het verkeerslicht naderde zag ik dat het verkeerslicht op groen sprong. Ik hoefde niet stil te staan en kon doorrollen. Ik zag dat een personenauto naast mij precies hetzelfde deed. Deze personenauto was voorzien van het merk Peugeot . Deze Peugeot bevond zich op rijstrook een (
de rechtbank begrijpt: de linkerrijstrook). Ik zag voordat ik voorbij de verkeerslichten was, dat er nog een personenauto achter de Peugeot reed. Dit was een Volkswagen Golf . Ik zag dit omdat deze auto mij links inhaalde. Ik zag dat de Peugeot rustig optrok. Ik zag dat de Volkswagen Golf achter de Peugeot bleef rijden. Ik zag dat de Volkswagen Golf direct achter de Peugeot reed op ongeveer 1 meter afstand ertussen. Ik zag dat de Volkswagen Golf consistent achter de Peugeot bleef rijden op 1 tot 1,5 meter tussen beide voertuigen. Ik zag dat de Volkswagen Golf geen afstand hield. Ik zag dat de Volkswagen Golf op enig moment abrupt een beweging naar rechts maakte. Ik zag dat er geen enkel overig verkeer voor de Volkswagen Golf of Peugeot aanwezig was op de rechter rijstrook. Ik zag dat de
Volkswagen Golf geen richting aangaf naar rechts, maar dat het een hele snelle
beweging was. De Volkswagen Golf reed voor mij. Ik zag dat de Volkswagen Golf ineens naar links ging. De bestuurder van de Volkswagen Golf hoefde helemaal niet naar links, want voor hem was er geen enkel verkeer. Ik zag dat de Volkswagen Golf een beweging naar links maakte op het moment dat de achterwielen van de Volkswagen Golf op dezelfde hoogte waren van de voorwielen van de Peugeot . Ik zag dat de Peugeot
geraakt werd en richting de berm bewoog. Ik zag dat de Peugeot in een direct rechte lijn de berm inschoot. Ik zag dat de Peugeot tegen een boom aan de linkerkant aan knalde. Ik hoorde een harde knal toen ik zag dat de Peugeot de boom raakte. Ik zag dat de Volkswagen Golf verder reed richting de autosnelweg. Ik besloot de Volkswagen Golf te volgen zodat ik zijn kenteken kon doorgeven. Ik zag dat de Volkswagen Golf voorzien was van het Nederlands kenteken: [nummer kenteken] .
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de rechter-commissarishet volgende:
Had u goed zicht?
Ja. Ik stond eigenlijk op een auto na vooraan bij het stoplicht. Het was goed weer. Ik heb een
grote hoge bus. Ik kon eroverheen kijken. Ik kan vanuit de bus over personenauto’s heen
kijken.
(…)
Uit het dossier blijkt dat er een Peugeot en een VW Golf op de linkerbaan reden. Heeft u
gezien of de VW Golf kort op de Peugeot voor hem reed?
Ja.
Wat is in uw ogen kort?
Voor mijn gevoel was dat een meter, anderhalve meter ofzo.
(…)
Heeft u remlichten gezien bij de Peugeot toen die VW Golfweer naar de linkerbaan ging?
Dat heb ik ook niet gezien.
Getuige van [getuige 2] verklaarde bij de rechter-commissarishet volgende:
Op 29 februari 2024 was er een verkeersongeval op de Urmonderbaan in de richting van
Urmond. Een auto botste tegen een boom. U reed op dat moment ook op de Urmonderbaan in dezelfde richting. Op dat stuk zijn er volgens mij twee rijstroken. Op welke rijstrook reed u?
Op de linkerrijstrook.
(…)
Heeft u gezien of de VW Golf kort op de kleine auto voor hem reed?
Ik heb gezien dat de Golf heel kort op de auto van het slachtoffer reed. Als het minder dan een meter is, vind ik dat heel kort en dit was minder dan een meter.
(…)
Zo nee, wat zag u voor u?
De auto van het slachtoffer bleef op de linkerbaan rijden. Daar was de verdachte het niet echt mee eens. De Golf ging naar rechts en meteen daarna weer naar links. Toen botsen ze tegen elkaar.
De raadsman merkt op dat de getuige verklaart dat de verdachte het er niet meer eens was. Dat is een conclusie.
Ik kan die conclusie wel toelichten. Iets verder bij het Fortuna -stadion reed de verdachte
achter mij. Ik reed daar 70/80, maar dat ging iets te langzaam voor hem. Toen deed hij ook bumperkleven en met de lichten knipperen.
(…)
Ik heb geen remlichten gezien.
De verdachteverklaarde bij zijn verhoor – zakelijk weergegeven – het volgende:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Wat kunt u vertellen over het verkeersongeval?
A: Ik stond voor de verkeerslichten en de ander auto stond voor mij. Toen het licht
op groen sprong trok de auto voor mij op en ik ook. Even later, ik reed misschien wel
iets dicht achter de auto. (…) Ik moet haar geraakt hebben op het moment dat ik naast haar reed. Volgens mij met mijn linker achterzijde. Ik ben daarna doorgereden.
(…)
V: Voelde u (…) de (…) aanrijding?
A: Ik hoorde wel een tikje
(…)
V: Bent u gestopt na (…) de aanrijding (…).
A: Ik ben niet gestopt.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), is vereist dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Voor schuld in de zin van dit artikel moet op z’n minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Of dit het geval is hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte na het verlaten van de verkeerslichten op zeer korte afstand achter [slachtoffer] is gaan rijden. Zowel [slachtoffer] alsook twee getuigen hebben het over bumperkleven. Vervolgens is de verdachte zonder enige aanleiding gewisseld van de linker- naar de rechterrijstrook en vervolgens weer, te vroeg, en wederom zonder aanleiding nu er geen voertuig voor hem reed, terug naar de linkerrijstrook gegaan. Hierbij heeft hij het voertuig van [slachtoffer] afgesneden middels een gevaarlijke inhaalmanoeuvre. Door zo te rijden, is het – anders dan de verdediging heeft bepleit – aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval is veroorzaakt.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] plots remde en hij daardoor moest uitwijken naar de rechterrijstrook, acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen ongeloofwaardig. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet heeft geremd. Dit wordt bevestigd door de getuigen [getuige 1] , die vanuit zijn hoge werkbus vrij zicht had en [getuige 2] , die beiden hebben verklaard dat zij geen remlichten hebben gezien. Bovendien biedt dit geen verklaring voor het wederom wisselen naar de linkerrijstrook, de gedraging die uiteindelijk heeft geleid tot het ongeval van [slachtoffer] .
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is hoe de mate van schuld dient te worden gekwalificeerd. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Dat laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm tenlastegelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan nader willen duiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan kan de schuld als roekeloos worden aangemerkt.
De rechtbank moet derhalve beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) overtreden van de verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte op zeer korte afstand achter het voertuig van [slachtoffer] is blijven rijden. Daarnaast heeft de verdachte een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uitgevoerd waardoor de aanrijding is ontstaan. Deze gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus verkeersregels overtreden.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels; de verdachte heeft zeer dicht op het voertuig van [slachtoffer] gereden en heeft haar gevaarlijk ingehaald. Daardoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het zeer dicht achter iemand rijden en vervolgens gevaarlijk rechts halen, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Dit opzettelijk handelen wordt voor de rechtbank ook bevestigd in de getuigenverklaring van [getuige 2] . Vlak voor de aanrijding heeft de verdachte ook op zeer korte afstand achter hem gereden en heeft hij daarbij met de lichten van zijn voertuig geknipperd.
d) gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte, anders dan door de officier van justitie is gerekwireerd, de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer] heeft als het gevolg van het ongeval een beenbreuk opgelopen waaraan zij tweemaal is geopereerd. Ook voor de opgelopen polsbreuk was een operatie noodzakelijk. Tien maanden na het ongeval blijkt dat zij nooit volledig zal herstellen. De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het letsel en het medische ingrijpen van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dat [slachtoffer] geen gordel droeg, doet daar niet aan af.
Alles overwegende acht de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
Feit 2
De rechtbank acht ook het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet is gestopt en is doorgereden. Bij zijn politieverhoor heeft de verdachte verklaard dat hij “misschien” een tik heeft gehoord. Echter, gelet op de getuigenverklaringen en het forensisch onderzoek kan het niet anders dan dat er een luide knal is geweest op het moment dat [slachtoffer] tegen de boom aanreed, zodat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer] letsel had opgelopen. Doordat hij is doorgereden, heeft hij haar in hulpeloze toestand achtergelaten.